ECLI:NL:HR:2024:1569
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2024, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had zich in deze zaak gebogen over een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ingevolge de Werkloosheidswet.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is genomen in de raadkamer op 16 oktober 2024 en openbaar uitgesproken op 1 november 2024. Het arrest is vastgesteld door vice-president J.A.R. van Eijsden, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.