Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
17 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, gewezen op 15 mei 2023, met nummer 22-002559-21. De verdachte, geboren in 1996, is beschuldigd van medeplegen van diefstal door middel van braak, zoals omschreven in artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat N. Gonzalez Bos uit Rotterdam. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het gerechtshof correct heeft geoordeeld.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 het beroep verworpen, wat betekent dat de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.