Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat J.C. Zevenberg, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 7 november 2023 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2021 en 16 februari 2022, die relevant zijn voor het procesverloop. De verweerder in cassatie is niet verschenen, en er is verstek verleend tegen deze partij.
De Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de eiser schriftelijk heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff en S.J. Schaafsma, en openbaar uitgesproken door raadsheer A.E.B. ter Heide.