Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juni 2022. De verdachte, geboren in 2000, was betrokken bij een zaak van WhatsApp-fraude en werd beschuldigd van medeplegen van witwassen, zoals vastgelegd in artikel 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De centrale vraag was of de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het witwassen door zijn bankrekening en pinpas beschikbaar te stellen. De advocaat van de verdachte, A. Darrazi, had cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, gezien de tijd die verstreken is sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad geen andere rechtsgevolgen aan dit oordeel verbonden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van één maand.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.