Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 juli 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1979, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat R. Dijkstra heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep is ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de opgelegde taakstraf van zestig uren, waarvan dertig uren voorwaardelijk, de overschrijding van de redelijke termijn voldoende is om te constateren dat er geen aanleiding is om aan dit oordeel enige andere rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.