ECLI:NL:HR:2024:1508

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22/04148
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met terroristisch misdrijf in penitentiaire inrichting met AK-47

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met een terroristisch misdrijf, omdat hij in een penitentiaire inrichting had verklaard dat hij op de Dam iedereen met een AK-47 zou doodschieten. Het hof had geoordeeld dat de verdachte zowel een toezichthouder als medegedetineerden had bedreigd, en dat bij hen in redelijkheid vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk een terroristisch misdrijf zou plegen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bedreiging van zodanige aard was dat deze de redelijke vrees bij de bedreigden kon opwekken. De uitspraak benadrukt de vereisten voor veroordeling wegens bedreiging met een terroristisch misdrijf, waarbij niet vereist is dat de bedreigde zich persoonlijk bedreigd voelde, maar dat de omstandigheden en de gebruikte woorden voldoende zijn om redelijke vrees te wekken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04148
Datum22 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 oktober 2022, nummer 23-001659-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F. van Baarlen, advocaat in Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake was van bedreiging van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met een terroristisch misdrijf tegen derden.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 2 april 2016 tot en met 23 augustus 2016 te [plaats] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft verdachte opzettelijk en openlijk in P.I. [A] gezegd:
- dat hij naar de Dam gaat en iedereen met een AK-47 doodschiet en
- “Al die kanker Hollanders komen er wel achter, binnenkort kom ik vrij en dan zullen ze het wel weten, op de Dam roei ik iedereen met een AK47 neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 9 augustus 2016 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 020-021:
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 augustus 2016 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1] :
Ik ben werkzaam als toezichthouder op de werkzalen van de Penitentiaire Inrichting [A] te [plaats] . Op mijn werkzaal heb ik gedetineerde [verdachte] aan het werk.
Het voorval van vanochtend [het hof begrijpt: 9 augustus 2016] is dat [verdachte] het aan de werktafel had over: “al die kanker Hollanders komen er wel achter, binnenkort kom ik vrij en dan zullen ze het wel weten, op de Dam roei ik iedereen met een AK-47 neer”. Een medegedetineerde zei: “dat gebeurt niet, zo maak je onschuldige slachtoffers”. [verdachte] antwoordde dat dit wel ging gebeuren en verwees naar de aanslagen in België en Frankrijk.
Hij klinkt als een ideologische IS-aanhanger omdat hij dat op die wijze verkoopt en verheerlijkt. [Het is] vooral gericht tegen Hollanders, ongelovigen.
2. Een proces-verbaal van 16 januari 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, losbladig.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 januari 2019 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1] :
[verdachte] werkte bij mij op de werkzaal. Ik wist nog dat hij had gezegd dat hij op de Dam met een AK-47 op Nederlanders zou gaan schieten toen ik de uitnodiging [het hof begrijpt: voor het verhoor] ontving. Ik wist nog dat hij in augustus zou vrijkomen en dat hij had gezegd dat hij dan in het rond zou gaan schieten met een AK-47. Hij deed deze uitspraak op zaal en ik heb hem bij het kantoor naar binnen gehaald. Hij ontkende deze bewoordingen niet en heeft dit [het hof begrijpt: die bewoordingen] op kantoor herhaald. Dit is wat ik heb deze dag specifiek horen zeggen. Ik nam serieus wat hij die dag zei. Wanneer u mij vraagt of [betrokkene 2] erbij zat zeg ik u: ‘ja’. Ik hoorde de verdachte roepen over de Dam en de AK-47. Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen dat dat niet kan en niet mag en dat dat onschuldige slachtoffers zou opleveren. Er was sprake van stemverheffing van beide kanten.
3. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 029-031.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [betrokkene 2] :
Ik heb gesprekken gevoerd met [verdachte] . Hij had het vooral over die Hollanders, dat ze allemaal dood moeten, dat het in Nederland ook gaat gebeuren en dat ze er wel achter komen wat er gaat gebeuren. Hij zei dat hij op de Dam zou gaan schieten met een AK. Hij zei dat hij uit de straat zal komen waarbij het Paleis aan de linkerkant staat en het vrijheidsmonument aan de rechterkant. Hij gaat dan op dat punt staan en vanaf daar gaat hij ‘maaien’. Dat vertelt hij met gebaren. Hij heeft het er continu over. Het komt er altijd op neer dat hij met een mitrailleur wil schieten. Als de PIW’ers er niet bij zijn, maakt hij schietende gebaren alsof hij met een mitrailleur in het rond schiet. Hij zei dat Nederland wel aan de beurt komt.
Hij zegt dat hij connecties heeft waar hij wapens kan kopen. Hij zegt dat hij voor 1.000 euro een AK-47 kan kopen. Hij zei dat hij genoeg contacten heeft die dingen kunnen doen en dat ze elkaar allemaal kennen, zoals de mensen die aanslagen in België en Frankrijk hebben gepleegd. De aanslagen in Amerika en in Frankrijk zit hij te vieren, dat vindt hij geweldig.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Redelijke vrees, terroristisch misdrijf
Voor een bewezenverklaring van een bedreiging met een terroristisch misdrijf is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd wordt een terroristisch misdrijf betreft en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Dit betreft een geobjectiveerde toets. Niet is vereist dat de bedreigde zich zelf bedreigd voelde, of dat de bedreiging (het misdrijf waarmee werd gedreigd) gericht was tot de bedreigde. Vastgesteld moet worden dat de gebruikte woorden naar hun aard geschikt zijn en onder dusdanige omstandigheden zijn geuit, dat de hiervoor bedoelde redelijke vrees kon ontstaan bij de bedreigde en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte tegen zijn medegedetineerde [betrokkene 2] en tegen [betrokkene 1] , toezichthouder op de werkzalen van de Penitentiaire Inrichting [A] , heeft gezegd dat hij met een AK-47 naar de Dam zou gaan en daar iedereen zou (dood)schieten of ‘neer roeien’ met een AK-47. De verdachte verwees daarbij naar de destijds recente (terroristische) aanslagen in België en Frankrijk en zei dat ‘die kanker Hollanders’ er ‘wel achter komen’ en dat ‘ze [de Hollanders] allemaal dood moeten’. De verdachte heeft volgens [betrokkene 2] bovendien gezegd dat hij (de verdachte) ‘voor 1000 euro een AK-47 kan kopen’ en ‘dat hij genoeg contacten heeft die dingen kunnen doen, dat ze elkaar allemaal kennen, zoals de mensen die aanslagen in België en Frankrijk hebben gepleegd’, en voorts dat de verdachte zijn woorden kracht bijzette door het maken van schietende bewegingen met zijn hand. De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte de ideologie van IS ‘verkoopt en verheerlijkt’. Naar het oordeel van het hof kon gelet op het samenstel van deze woorden en feitelijkheden zowel bij [betrokkene 2] als bij [betrokkene 1] de redelijke vrees worden opgewekt dat de verdachte daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen. Het misdrijf waarmee gedreigd werd ‑ het in het wilde weg met een AK-47 doodschieten van alle personen (‘iedereen’) op een meestentijds zeer drukbezochte plek als de Dam te Amsterdam ‑ betreft gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen voorts een terroristisch misdrijf (zie artikelen 288a jo. 83 en 83a van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Bij de bedreigden kon in redelijkheid de vrees ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht de Nederlandse bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze uitlatingen zijn gedaan.
(...)
Gedeeltelijke vrijspraak
Het hof is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat door het handelen van de verdachte de Nederlandse bevolking als zodanig met een terroristisch misdrijf is bedreigd. Om die reden zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Wel is komen vast te staan dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar objectieve maatstaven zijn bedreigd. Gezien hetgeen voorop is gesteld doet daaraan niet af dat zij zich persoonlijk niet bedreigd zouden hebben gevoeld.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 285 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Bedreiging met een terroristisch misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
- artikel 83, aanhef en onder 1º en 3º, Sr:
“Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan:
1º elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157, onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel 3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289, alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet, indien het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk;
3° elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a, 282b, 285, derde lid, en 288a, alsmede in artikel 55, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, artikel 6, vierde lid, van de Wet op de economische delicten, artikel 33b van de Wet explosieven voor civiel gebruik en artikel 79 van de Kernenergiewet.”
- artikel 83a Sr:
“Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.”
2.4
Artikel 285 lid 3 Sr stelt de eis dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf. Daaruit volgt dat het bij dit dreigen om een van de in artikel 83 Sr genoemde misdrijven moet gaan. Daarvoor is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden plaatsvindt dat bij de bedreigde (zijnde degene tegen wie de bedreiging wordt geuit) in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Gelet op de omschrijving van een terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr brengt dit voor de terroristische misdrijven die dit oogmerk vereisen mee dat voor een veroordeling wegens bedreiging met zo’n terroristisch misdrijf is vereist dat uit de bewijsvoering blijkt dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (i) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (ii) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (iii) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen. Daarnaast is voor zo’n veroordeling vereist dat het – ten minste voorwaardelijke – opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan. (Vgl. HR 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890.)
2.5.1
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf door, kort gezegd, tegen hen te zeggen dat hij naar de Dam zou gaan en iedereen met een AK-47 zou doodschieten en dat bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte een misdrijf zou plegen dat erop was gericht (een deel van) de Nederlandse bevolking ernstige vrees aan te jagen. Dat oordeel getuigt, gelet op wat hiervoor onder 2.4 is overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Anders dan het cassatiemiddel betoogt, is daarbij niet van belang of diegenen tegen wie het in de bedreiging bedoelde terroristisch misdrijf – hier bestaande uit het doden van nog onbekende personen met het oogmerk (een deel van) de bevolking vrees aan te jagen – zou worden gepleegd, met deze bedreiging bekend zijn geworden en of het opzet van de verdachte ook op dit bekend worden was gericht.
2.5.2
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 oktober 2024.