Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
- dat hij naar de Dam gaat en iedereen met een AK-47 doodschiet en
- “Al die kanker Hollanders komen er wel achter, binnenkort kom ik vrij en dan zullen ze het wel weten, op de Dam roei ik iedereen met een AK47 neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
Voor een bewezenverklaring van een bedreiging met een terroristisch misdrijf is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd wordt een terroristisch misdrijf betreft en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Dit betreft een geobjectiveerde toets. Niet is vereist dat de bedreigde zich zelf bedreigd voelde, of dat de bedreiging (het misdrijf waarmee werd gedreigd) gericht was tot de bedreigde. Vastgesteld moet worden dat de gebruikte woorden naar hun aard geschikt zijn en onder dusdanige omstandigheden zijn geuit, dat de hiervoor bedoelde redelijke vrees kon ontstaan bij de bedreigde en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat door het handelen van de verdachte de Nederlandse bevolking als zodanig met een terroristisch misdrijf is bedreigd. Om die reden zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Wel is komen vast te staan dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar objectieve maatstaven zijn bedreigd. Gezien hetgeen voorop is gesteld doet daaraan niet af dat zij zich persoonlijk niet bedreigd zouden hebben gevoeld.”
1º elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157, onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel 3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289, alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet, indien het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk;
3° elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a, 282b, 285, derde lid, en 288a, alsmede in artikel 55, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, artikel 6, vierde lid, van de Wet op de economische delicten, artikel 33b van de Wet explosieven voor civiel gebruik en artikel 79 van de Kernenergiewet.”
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
22 oktober 2024.