ECLI:NL:HR:2024:1459

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
22/02576
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling en bedreiging met betrekking tot bewijsvoering en strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1974, die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een eerder arrest van het gerechtshof, waarin de verdachte op 25 oktober 2021 de aangever zou hebben mishandeld door deze tegen het lichaam te duwen, wat leidde tot een val. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht van de verdachte in overweging genomen, waarbij werd betoogd dat uit de bewijsvoering van het hof niet blijkt dat de aangever pijn of letsel heeft ondervonden. De Hoge Raad concludeert dat de uitspraak van het hof op dit punt ontoereikend gemotiveerd is, waardoor de bewezenverklaring van mishandeling niet kan standhouden.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de motivering van de opgelegde gevangenisstraf van acht weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, beoordeeld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de strafoplegging, met uitzondering van de vrijheidsbeperkende maatregel, vernietigd moet worden. De vrijheidsbeperkende maatregel, die de verdachte verbiedt zich in een bepaald gebied op te houden en contact met bepaalde personen te hebben, blijft echter in stand. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbeoordeling van de bewezenverklaring en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02576
Datum15 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2022, nummer 20-000092-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.L.A. Klaassen, advocaat in Vught, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 01-290009-21 en de strafoplegging, met uitzondering van de twee opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen, en tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaarde mishandeling van [aangever] en klaagt daarbij in het bijzonder dat uit de bewijsvoering van het hof niet volgt dat het slachtoffer pijn of letsel is toegebracht.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 01-290009-21 bewezenverklaard dat:
“hij op 25 oktober 2021 te [plaats] , [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] tegen het lichaam te duwen, waardoor die [aangever] ten val is gekomen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 oktober 2021, dossierpagina’s 3-4, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(dossierpagina 3)
Op maandag 25 oktober 2021 omstreeks 16.15 uur was ik bij [betrokkene 1] (hof begrijpt: [betrokkene 1] , de moeder van verdachte). Ik ken de zoon van [betrokkene 1] , [verdachte] . Ik was samen met [betrokkene 1] hout in de aanhanger aan het laden en toen kwam [verdachte] eraan lopen. Ik hoorde hem roepen: “Ga naar huis dikke vette boer”. Ik zag dat [verdachte] hout oppakte en in mijn richting gooide. Hij liep naar mij toe en greep mij vast en duwde mij naar de grond. Dit deed hij met twee handen.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2021, dossierpagina’s 7-8, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
(dossierpagina 7)
Op 25 oktober 2021 omstreeks 16.30 uur was ik samen met een vriend van mij, [aangever] (hof: aangever) tuinafval op zijn aanhanger aan het laden. Mijn woning ligt aan het [a-straat 1] in [plaats] . Toen ik samen met [aangever] in de tuin stond, kwam mijn zoon [verdachte] zonder aanleiding op hem af gelopen. Ik zag dat [verdachte] [aangever] in een hoop bladeren duwde.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 oktober 2021, dossierpagina’s 23-27, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 26)
Ik heb [aangever] geduwd. Toen viel hij op de grond.”
2.3
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid en ‑ onder omstandigheden ‑ het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677.)
2.4
Uit de onder 2.2 weergegeven bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte [aangever] heeft “mishandeld” in de onder 2.3 weergegeven zin. De uitspraak van het hof is ten aanzien daarvan dus ontoereikend gemotiveerd.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de motivering door het hof van de opgelegde gevangenisstraf van acht weken, waarvan drie weken voorwaardelijk.
3.2
Gelet op de beslissing die hierna volgt en die inhoudt dat de bestreden uitspraak onder meer wat betreft de strafoplegging wordt vernietigd, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig. Daarbij verdient opmerking dat de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel buiten deze vernietiging wordt gehouden om de redenen die zijn vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 4.3.
3.3
De oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel door het hof moet daarbij zo worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd waarbij de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden in een bepaald gebied en tevens wordt bevolen zich te onthouden van contact met bepaalde personen, en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan twee weken bedraagt, waarbij op grond van artikel 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. (Vgl. HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:282, rechtsoverweging 2.4.)

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het in de zaak met parketnummer 01-290009-21 tenlastegelegde en de strafoplegging, met uitzondering van de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2024.