ECLI:NL:HR:2024:1458

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
23/02366
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schuldwitwassen van perceel grond in Andorra met vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 juni 2023. De verdachte, geboren in 1961, was in eerste aanleg vrijgesproken van schuldwitwassen van een perceel grond in Andorra, waarbij artikel 420quater.1.b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was. De verdachte had geld dat uit misdrijf afkomstig was, gebruikt om een perceel grond aan te kopen. Het gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte meer had gedaan dan enkel het voorhanden hebben van dit geld, maar dat hij daadwerkelijk een aankoop had gedaan met deze middelen.

De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot verwerping van het beroep in cassatie, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat uit de feitelijke vaststellingen van het hof bleek dat de misdaadgelden die gebruikt waren voor de aankoop van het perceel niet afkomstig waren uit eigen misdrijven van de verdachte, maar uit misdrijven van anderen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van geld afkomstig uit een eigen misdrijf, noch dat de verdachte dit geld enkel voorhanden had. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het hof, zonder verdere motivering, omdat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02366
Datum15 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 juni 2023, nummer 22-005865-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W. de Vries, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde ‘schuldwitwassen’ oplevert.
2.2
De bewezenverklaring, de bewijsvoering en de kwalificatie zijn weergegeven in de uitspraak van het hof, die is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHDHA:2023:2623.
2.3
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor zijn vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.4 tot en met 2.6.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2024.