[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ter zitting opgegeven adres: [adres][woonplaats]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voorts is omtrent het beslag beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 26 januari 2018 in Nederland en/of Andorra en/of Spanje en/of Hong Kong en/of elders ter wereld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) één of meerdere (grote) (contant(e)) geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt,
en/of
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing, verborgen en/of verhuld van één of meerdere (grote) (contant(e)) geldbedrag(en), althans heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was/waren en/of wie dit/deze voorhanden had/hadden,
het gaat hierbij om één of meer van de volgende geldbedragen, te weten,
- een bedrag van circa 49.820,33 euro en/of circa 2.360.687,30 euro (totaal circa 2.410.507,63 euro) dat op of omstreeks 6 juni 2003 en/of 10 juni 2003 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 1]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, gemachtigd en/of gerechtigd was en medeverdachte [medeverdachte] (mede) gemachtigd was) naar de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 2]AD5128) ten name van medeverdachte [medeverdachte]; [ordner 8, bijlage 12 en ordner 11, Bijlage M]; en/of
- een bedrag van circa 2.285.942,46 euro dat op of omstreeks 21 juli 2003 is ontvangen door overboeking van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 2]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] naar de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 3]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gemachtigd was) [ordner 9, bijlage 24 en bijlage 23]; en/of
- een bedrag van circa 586.200,00 euro dat op of omstreeks 18 november 2003 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 3]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gemachtigd was), naar de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 1]) ten name van de Andorrese vennootschap [[bedrijf 1]), en tot welke bankrekening hij, verdachte, gemachtigd en/of gerechtigd was en medeverdachte [medeverdachte] (mede) gemachtigd was)[ordner 9, bijlage 24 en ordner 8, bijlage 12]; en/of
- een bedrag van circa 587.361,04 euro dat op of omstreeks 18 november 2003 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 1]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] en tot welke bankrekening hij, verdachte, gemachtigd en/of gerechtigd was en medeverdachte [medeverdachte] (mede) gemachtigd) naar de derdengeldenrekening ([rekeningnummer 4]) van notariskantoor [notariskantoor 1] notarissen in Nederland)[ordner 8, bijlage 12]; en/of
- een bedrag van in totaal circa 1.590.000,00 euro dat op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2004 tot en met 22 augustus 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening (rekeningnummer 3]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gemachtigd was) , naar de ([land 2]) bankrekening ([rekeningnummer 5]) ten name van de Spaanse vennootschap [bedrijf 2] [ordner 9, bijlage 24]; en/of
- een bedrag van circa 250.000,00 euro dat op of omstreeks 17 mei 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 6]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, als enige gemachtigd en/of gerechtigd was) naar de bankrekening ([rekeningnummer 7]) ten name van de vennootschap [bedrijf 3] te Hong Kong) [ordner 8, bijlage 11];
- een bedrag van circa 250.000,00 euro dat op of omstreeks 7 juni 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 6]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, als enige gemachtigd en/of gerechtigd was) naar de bankrekening ([rekeningnummer 7]) ten name van de vennootschap [bedrijf 3] te Hong Kong) [ordner 8, bijlage 11]; en/of
- een bedrag van circa 120.000,00 euro dat op of omstreeks 24 oktober 2005 is overgemaakt van de ([land]) bankrekening ([rekeningnummer 6]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, als enige gemachtigd en/of gerechtigd was) naar de bankrekening ([rekeningnummer 8]) ten name van de vennootschap [bedrijf 4] te Hong Kong) [ordner 8, bijlage 11]; en/of
- een bedrag van circa 886.000,00 euro dat op of omstreeks 9 november 2007 is overgemaakt van de ABN AMRO derdengeldenrekening ([rekeningnummer 9]) ten name van [notariskantoor 2] notarissen, naar de bankrekening ([rekeningnummer 10]) ten name van [bedrijf 5] te Gibraltar onder vermelding van [bedrijf 6]; en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) een (ander) voorwerp verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt, te weten,
-een perceel grond met de naam [perceel] te Andorra met kadastrale referentie [referentienummer], [aanvulling ZD-1 par 4.1 en ZD-1, par. 5.4.2],
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair: althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 26 januari 2018 in Nederland en/of Andorra en/of Spanje en/of Hong Kong en/of elders ter wereld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) één of meerdere (grote) (contant(e)) geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt, en/of
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing, verborgen en/of verhuld van één of meerdere (grote) (contant(e)) geldbedrag(en), althans heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was/waren en/of wie dit/deze voorhanden had/hadden,
het gaat hierbij om één of meer van de volgende geldbedragen, te weten,
- een bedrag van circa 49.820,33 euro en/of circa 2.360.687,30 euro (totaal circa 2.410.507,63 euro) dat op of omstreeks 6 juni 2003 en/of 10 juni 2003 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 1]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, gemachtigd en/of gerechtigd was en medeverdachte [medeverdachte] (mede) gemachtigd was) naar de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 2]) ten name van medeverdachte [medeverdachte]); [ordner 8, bijlage 12 en ordner 11, Bijlage M]; en/of
- een bedrag van circa 2.285.942,46 euro dat op of omstreeks 21 juli 2003 is ontvangen door overboeking van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 2]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] naar de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 3]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gemachtigd was) [ordner 9, bijlage 24 en bijlage 23]; en/of
- een bedrag van circa 586.200,00 euro dat op of omstreeks 18 november 2003 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 3]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gemachtigd was), naar de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 1]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1]), en tot welke bankrekening hij, verdachte, gemachtigd en/of gerechtigd was en medeverdachte [medeverdachte] (mede) gemachtigd was)[ordner 9, bijlage 24 en ordner 8, bijlage 12]; en/of
- een bedrag van circa 587.361,04 euro dat op of omstreeks 18 november 2003 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 1]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] en tot welke bankrekening hij, verdachte, gemachtigd en/of gerechtigd was en medeverdachte [medeverdachte] (mede) gemachtigd) naar de derdengeldenrekening (38.94.81.009) van notariskantoor [notariskantoor 1] notarissen in Nederland)[ordner 8, bijlage 12]; en/of
- een bedrag van in totaal circa 1.590.000,00 euro dat op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2004 tot en met 22 augustus 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 3]) ten name van medeverdachte [medeverdachte] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gemachtigd was) , naar de ([land 2]) bankrekening ([rekeningnummer 5]) ten name van de Spaanse vennootschap [bedrijf 2]) [ordner 9, bijlage 24]; en/of
- een bedrag van circa 250.000,00 euro dat op of omstreeks 17 mei 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 6]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1](en tot welke bankrekening hij, verdachte, als enige gemachtigd en/of gerechtigd was) naar de bankrekening ([rekeningnummer 7]) ten name van de vennootschap [bedrijf 3] te Hong Kong) [ordner 8, bijlage 11]; en/of
- een bedrag van circa 250.000,00 euro dat op of omstreeks 7 juni 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 6]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, als enige gemachtigd en/of gerechtigd was) naar de bankrekening ([rekeningnummer 7]) ten name van de vennootschap [bedrijf 3] te Hong Kong) [ordner 8, bijlage 11]; en/of
- een bedrag van circa 120.000,00 euro dat op of omstreeks 24 oktober 2005 is overgemaakt van de ([land 1]) bankrekening ([rekeningnummer 6]) ten name van de Andorrese vennootschap [bedrijf 1] (en tot welke bankrekening hij, verdachte, als enige gemachtigd en/of gerechtigd was) naar de bankrekening ([rekeningnummer 8]) ten name van de vennootschap [bedrijf 4] te Hong Kong) [ordner 8, bijlage 11]; en/of
- een bedrag van circa 886.000,00 euro dat op of omstreeks 9 november 2007 is overgemaakt van de ABN AMRO derdengeldenrekening ([rekeningnummer 9]) ten name van [notariskantoor 2] notarissen, naar de bankrekening ([rekeningnummer 10]) ten name van [bedrijf 5] te Gibraltar onder vermelding van [bedrijf 6];
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens) een (ander) voorwerp verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt, te weten,
-een perceel grond met de naam [perceel] te Andorra met kadastrale referentie [referentienummer], [aanvulling ZD-1 par 4.1 en ZD-1, par. 5.4.2],
terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 januari 2018 in Nederland en/of Andorra en/of Spanje,
-een perceel grond met de naam [perceel] te Andorra met kadastrale referentie [referentienummer], [aanvulling ZD-1 par 4.1 en ZD-1, par. 5.4.2],
heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl, hij, verdachte, wist, dan wel redelijker wijs moest vermoeden, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 93 dagen met aftrek van voorarrest, een geldboete van € 81.000,- en verbeurdverklaring van het perceel [perceel].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de tenlastelegging
Op 27 oktober 1999 is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) opgericht om in Andorra een bouwproject te realiseren, [bouwproject]. De verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 1] feitelijk van hem is. Ter financiering van [bouwproject] is in de periode van september 1999 tot en met december 2001 op een bankrekening van [bedrijf 1] een bedrag bijeengebracht van ruim 2,7 miljoen euro. De verdachte heeft van het project een administratie bijgehouden onder de noemer “lening Gab”. Na ontvangst van de opbrengsten van de verkoop van de verschillende appartementen op de bankrekening van [bedrijf 1] zijn verschillende overboekingen gedaan.
Daarnaast volgt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat een perceel in [perceel] is gekocht met geld van “lening Gab”.
Aan de verdachte is - kort gezegd - primair tenlastegelegd het in de periode van 14 december 2001 tot en met 26 januari 2018 medeplegen van (gewoonte)witwassen van een aantal geldbedragen door deze tussen 6 juni 2003 en 9 november 2007 over te (laten) maken, en van voornoemd stuk grond. Subsidiair is dit tenlastegelegd als schuldwitwassen. Meer subsidiair is tenlastegelegd het eenvoudig (schuld)witwassen van voornoemd stuk grond in de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 januari 2018.
2.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen geheel of deels uit misdrijf afkomstig zijn. De overmakingen van deze geldbedragen houden immers verband met de “lening Gab”, die in ieder geval deels is gevoed met gelden, die afkomstig zijn van [naam] (hierna: [naam 1]), een man die in Italië is veroordeeld en in Nederland in verband wordt gebracht met de handel in verdovende middelen. Op basis van de vermengingsleer kan worden vastgesteld dat bij de gehele “lening Gab” sprake is van vermengd vermogen dat mede of deels afkomstig is van misdrijf.
Gelet op de omstandigheden van het geval, zoals nader uiteengezet in het ter zitting voorgedragen requisitoir, dient te worden geconcludeerd dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet moet hebben gehad op het witwassen van de geldbedragen.
Ten aanzien van het perceel in [perceel] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte dit heeft witgewassen.
Het vorenstaande bij elkaar genomen, levert volgens de advocaat-generaal gewoontewitwassen op. Mocht het hof oordelen dat geen sprake is van opzet, dan is in ieder geval sprake van schuldwitwassen.
Bij repliek heeft de advocaat-generaal naar aanleiding van de verklaring van de verdachte in de aanloop naar en op de terechtzitting in hoger beroep verzocht om de zaak aan te houden, indien naar het oordeel van het hof het op de weg van het openbaar ministerie ligt om naar deze verklaring nader onderzoek te verrichten, opdat het openbaar ministerie in de gelegenheid wordt gesteld dit nadere onderzoek te verrichten.
De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De inleg in project [bouwproject] kent drie bronnen, te weten de inleg door de verdachte zelf, de inleg door [medeverdachte] en de inleg door [naam 2]. De inleg door de verdachte heeft een legale herkomst. Ten aanzien van de inleg door medeverdachte [medeverdachte] is een concrete, verifieerbare en niet onaannemelijke verklaring gegeven die door het openbaar ministerie niet (voldoende) is gefalsificeerd. Subsidiair wist verdachte niet dat deze inleg van misdrijf afkomstig was en hoefde hij dit niet te vermoeden. Ook ten aanzien van de inleg van [naam 2] wist de verdachte niet dat deze van misdrijf afkomstig was en hoefde hij dit niet te vermoeden.
Het (eenvoudig)(schuld)witwassen van het perceel [perceel] kan evenmin bewezen worden verklaard aldus de verdediging, nu de verdachte niet beter wist dan dat dit is gekocht met de opbrengsten van een legale vastgoedtransactie. Zelfs als de verdachte op een gegeven moment had moeten vermoeden dat het stuk grond crimineel vermogen als herkomst heeft dan was er geen mogelijkheid om het van de hand te doen, omdat het op dat moment onverkoopbaar was. In zoverre was sprake van een overmachtssituatie. Ten tijde van de verstrekking van de processtukken in augustus 2017 lag het perceel onder beslag en had de verdachte het niet (langer) voorhanden.
4.1 ““lening Gab” van misdrijf afkomstig
Het hof is van oordeel dat het vermoeden bestaat dat een deel van de ingebrachte gelden in “lening Gab” afkomstig is geweest van de handel in verdovende middelen van [naam 1]. Deze man is in Italië veroordeeld voor handel in verdovende middelen en in Nederland veelvuldig in verband gebracht met cocaïnehandel. Uit het onderzoek naar [naam 1] en zijn toenmalige partner [naam 3] (hierna ook: [naam 3]) is gebleken dat van hen nagenoeg geen legale inkomsten uit arbeid of anderszins bekend zijn. Mede gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de ingebrachte gelden via diverse overboekingen uiteindelijk bij [naam 1] en/of [naam 3] terecht zijn gekomen, maakt naar het oordeel van het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat een deel van de inbreng in “lening Gab” van enig misdrijf afkomstig is.
Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de verdachte verklaard dat de “lening Gab” bestaat uit drie delen, te weten de inbreng door [medeverdachte], [naam 2] en de verdachte zelf.
Het hof zal in het hierna volgende per onderdeel bespreken van welke geldbedragen kan worden geoordeeld dat het niet anders kan dan dat deze uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.1.1Inbreng [medeverdachte]
Het hof stelt vast dat een deel van de inbreng door [medeverdachte] in de “lening Gab” na de verkoop van de appartementen is aangewend voor de verstrekking van een hypothecaire lening aan [bedrijf 7]. Nadat in juni 2003 door [bedrijf 1] zo’n 2,4 miljoen euro is terugbetaald aan [medeverdachte] en [medeverdachte] in juli 2003 circa 2,3 miljoen euro van dat bedrag naar zijn bankrekening met nummer[rekeningnummer 3] heeft overmaakt, wordt op 18 november 2003 van die bankrekening van [medeverdachte] een bedrag van ruim € 586.000,- teruggeboekt naar de rekening van [bedrijf 1]. Op dezelfde dag wordt vanaf deze rekening van [bedrijf 1] door de verdachte een bedrag van ruim € 587.000,- overgemaakt naar een notariskantoor in Nederland. Op 24 november 2003 wordt bij dit notariskantoor een overeenkomst van geldlening en hypotheekstelling gepasseerd ten bedrage van € 585.000,- met voor de verdachte onbekende derden in Nederland, te weten het bedrijf [bedrijf 7]. De lening wordt aangegaan voor zes maanden tegen 10% rente en andere opvallend gunstige voorwaarden. Deze lening heeft, zonder dat door iemand enige actie wordt ondernomen, vervolgens jaren uitgestaan en wordt pas op 9 november 2007 terugbetaald. Deze terugbetaling van de lening – een bedrag van € 886.000,- inclusief rente en ‘boete’- wordt niet gedaan door een overboeking aan [bedrijf 1], maar door een overboeking van een rekening van een notaris in Nederland naar een rekening van een trustkantoor in Gibraltar, [bedrijf 5]. De verdachte had het rekeningnummer doorgegeven aan de betreffende notaris. Hoewel de verdachte verklaard heeft deze lening aan [bedrijf 7], (welk geld hij zelf van [medeverdachte] zegt te hebben geleend) voor zichzelf te hebben gesloten vanwege de gunstige voorwaarden, is er bij de terugbetaling in 2007 geen geld zijn richting op gevloeid.
Voornoemde feiten en omstandigheden wijzen er naar het oordeel van het hof op dat dit via [medeverdachte] beschikbaar gestelde geld niet van [medeverdachte] zelf is geweest. Het geld wordt, nadat het op zijn verzoek is gestort op een rekening die niet op zijn naam staat (maar op naam van [bedrijf 5]), in zes bedragen doorgestort naar vier bedrijven. In het dossier bevinden zich aanwijzingen van wie dat geld dan wel is geweest, namelijk van [[naam 1] en/of zijn weduwe [naam 3]. In het dossier zit een foto van een handgeschreven briefje met daarop de aantekening: “886.000 [naam 4]”. Deze foto is aangetroffen op de telefoon van [naam 3]. De verdachte, die namens [bedrijf 1] de lening aan [bedrijf 7] heeft verstrekt, wordt, ook door [naam 3], [naam 4] genoemd. [naam 3] was klant bij de [bedrijf 5]. Een van de vier bedrijven waarnaar vanaf de rekening van het trustkantoor geld wordt doorgestort, betreft het kantoor van de Spaanse advocaat van [naam 3]. [medeverdachte] heeft geen enkele verklaring of rechtsgrond gegeven voor de overboeking van het geld naar het trustkantoor in Gibraltar.
Gelet op het voorgaande, waaronder ook het overwogene onder 4.1, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het bedrag dat het deel van het door [medeverdachte] ingebrachte geld dat na afronding van het project is aangewend voor de [bedrijf 7]-lening uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft verklaard dat hij ervan uit ging dat het door [medeverdachte] ingebrachte bedrag van 1,7 miljoen euro opbrengsten uit onroerendgoedtransacties betrof.
Uit het dossier volgt dat mogelijk een gedeelte van de inbreng van [medeverdachte], zo’n 1,1 miljoen euro, van [medeverdachte] zelf zou kunnen zijn, bijvoorbeeld gelden afkomstig uit de verkoop van vastgoed. Dit betreft echter slechts een deel van het door [medeverdachte] in gebrachte (oorspronkelijke) bedrag van in totaal 1,7 miljoen euro. [medeverdachte] zelf heeft met betrekking tot het doorstorten van de terugbetaling van de [bedrijf 7]lening inclusief rente (886.000 euro) geen enkele concrete verklaring gegeven hetgeen erop wijst dat het geld van deze terugbetaling niet van hem was en het bedrag dat daaraan ter investering ten grondslag lag, evenmin.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte, voor het deel ten aanzien van de [bedrijf 7]-lening niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen van dit geldbedrag geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 586.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
4.1.2Lening [naam 2]
Een bedrag van € 700.000,- is volgens de verdachte in de “lening Gab” ingebracht door een financier met de naam [naam 2], die een contact was van een zakenpartner van de verdachte, genaamd [naam 5]. Ten aanzien van deze lening [naam 2] stelt het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
In het dossier bevindt zich met betrekking tot deze lening een contract zonder datum (met [naam 2[]) en een vrijwel identiek contract op een andere naam, [naam 6], ook ondertekend, dat volgens de verdachte nooit is gebruikt. Het contract met [naam 2] betreft een leningsovereenkomst waarbij deze € 700.000,- leent aan de verdachte handelend namens [bedrijf 1]. In de periode februari 2000 tot en met januari 2001 is een drietal transacties op de rekening van [bedrijf 1] binnengekomen van resp. € 400.000,-, € 240.000,- en € 60.000,- en afkomstig van verschillende bankrekeningen, onder andere van ene [naam 6]. [naam 2] heeft verklaard dat het gefingeerde leningen betreft. De verdachte heeft verklaard dat het contract pas is ondertekend toen [naam 2] zijn geld terugvroeg.
[bedrijf 1] heeft een deel van de opbrengst van de verkoop van de appartementen (welk project aldus werd gefinancierd door “lening Gab”) in drie samenhangende overboekingen in mei, juni en oktober 2005 van in totaal € 620.000 gestort op een tweetal bankrekeningen die werden aangehouden in Hong Kong. De verdachte heeft verklaard dat dit de terugbetaling betrof van voornoemde lening [naam 2]. Hij kreeg van [naam 5] te horen waar het geld naartoe moest en heeft deze bedragen naar aanleiding van een (ongedateerde) opzeggingsbrief van [naam 2] overgeboekt. Het geld wordt uiteindelijk doorgestort naar de vennootschap [bedrijf 8] 1 en komt zo bij [naam 3], de weduwe van [naam 1] terecht.
Gelet op de vastlegging van de financiering, de ontvangst uit meerdere bronnen en de slechts gedeeltelijke terugbetaling van de financiering na een lange periode zonder de afgesproken rente aan anderen dan met wie de leenovereenkomst is aangegaan, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het bedrag van lening [naam 2] ad
€ 700.000,-, uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verdachte niet zo’n verklaring heeft gegeven. De verdachte heeft daarentegen juist verklaard dat de gang van zaken bij hem geen vraagtekens opriep, maar dit misschien wel had gemoeten.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het onderdeel lening [naam 2]s in de “lening Gab” onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
4.1.3Inbreng verdachte
De verdachte heeft verklaard dat zijn inbreng in de “lening Gab” bestond uit twee cheques. De eerste cheque betreft een bedrag van ruim 33 miljoen peseta’s (omgerekend bijna 200 duizend euro) en de tweede cheque een bedrag van ruim 18 miljoen peseta’s (omgerekend bijna 110 duizend euro).
De eerste cheque betrof de opbrengst van de verkoop van een appartement in het complex [woningcomplex]in Andorra.
Dat appartement is naar zeggen van de verdachte aangekocht met geld, dat hij deels gespaard had en deels verkregen had uit een erfenis van zijn vader en welk geld hij bewaard had in een kluis.
De tweede cheque betrof de ontvangen commissies voor de verkoop van een ander appartement in het complex [woningcomplex].
Het hof is van oordeel dat, gelet ook op de inkomsten die de verdachte genereerde met zijn werkzaamheden als makelaar in die periode, hij hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat dit deel van de “lening Gab” niet van misdrijf afkomstig is.
Naar aanleiding van deze door de verdachte afgelegde verklaring in eerste aanleg, is door het openbaar ministerie geen nader onderzoek verricht. Het eerder, in opdracht van het openbaar ministerie in 2019 verrichte onderzoek naar de herkomst van het geld dat is gebruikt voor de aankoop van [woningcomplex] bevat geen falsificatie van de door de verdachte gegeven verklaring die er in de kern op neer komt dat het eigen geld betrof.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek onvoldoende is om op basis daarvan te kunnen oordelen dat het (niet anders kan zijn dan dat het) ingebrachte deel door verdachte uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat niet bewezen is dat dit deel van de inbreng in de “lening Gab” is witgewassen.
Voorwaardelijk verzoek advocaat-generaal
Naar aanleiding van de kort voor de zitting in hoger beroep door de verdachte ingebrachte stukken met toelichting van de verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld dat is aangewend voor de aankoop van [woningcomplex], is ter zitting in hoger beroep door de advocaat-generaal het voorwaardelijke verzoek gedaan om nader onderzoek te doen naar de verklaring van de verdachte indien deze niet op voorhand door het hof hoogst onwaarschijnlijk wordt geacht. Dit verzoek is niet voor toewijzing vatbaar, nu – zoals hiervoor reeds is overwogen – de verdachte reeds ter terechtzitting in eerste aanleg (op 26 november 2019)een in de kern overeenkomstige verklaring omtrent die herkomst heeft afgelegd en hier nadien geen nader onderzoek door het openbaar ministerie naar is verricht en/of pogingen zijn ondernomen deze te falsificeren. De vlak voor de terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken leveren derhalve geen nieuw, ander, standpunt op van de verdediging dat nader onderzoek zou rechtvaardigen van de zijde van het openbaar ministerie.
4.1.4Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat een substantieel bedrag van de “lening Gab” – te weten ruim 1,2 miljoen van in totaal 2,7 miljoen euro – in ieder geval van misdrijf afkomstig is. Dit betreft het bedrag van de lening aan [bedrijf 7] en de lening van [naam 2].
Voordat het hof beoordeelt of de specifiek tenlastegelegde witwashandelingen kunnen worden bewezenverklaard, zal het hof eerst de vraag dienen te beantwoorden of ter zake van de witwashandelingen die zien op deze bedragen, sprake is van opzet.
4.2Primair: Is sprake van opzet?
Ten aanzien van alle in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) genoemde gedragingen is vereist dat de verdachte wist dat sprake is van een uit misdrijf afkomstig goed. Dit leidt er in de onderhavige zaak toe dat voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is vereist dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen wist dat (in ieder geval een deel van) het geld in de “lening Gab” van enig misdrijf afkomstig is. Onder deze wetenschap wordt ook voorwaardelijk opzet begrepen.
Naar het oordeel van het hof biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde overboekingen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het witwassen van deze geldbedragen. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. Onvoldoende is gebleken dat de verdachte ten tijde van de overboekingen op de hoogte was van de (indirecte) betrokkenheid van [naam 1] bij “lening Gab”. Daarbij is uit het dossier niet vast te stellen dat de verdachte bij de benaming van de lening met de naam “Gab” op [naam 1] heeft gedoeld. Deze naam heeft immers geen unieke duiding en voorts is niet gebleken dat de verdachte [naam 1], die hij onder een andere naam zegt gekend te hebben, met deze naam heeft willen betrekken bij de lening. Evenmin is gebleken dat de verdachte op dat moment wist dat de gelden op enig moment uiteindelijk bij [naam 3] terecht zouden komen dan wel zijn gekomen.
Ook uit de omstandigheden waaronder de verdachte gelden heeft ontvangen, heeft verwerkt in het project [bouwproject] en na de verkoop van de appartementen van dit project heeft besteed (zoals hierboven onder 4.1 nader uiteen is gezet) kan niet worden afgeleid dat de verdachte op dat moment bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen het sociaaleconomisch bestel zoals dat in de tenlastegelegde periode in Andorra gold (waaronder begrepen het gebrek aan administratieve verplichtingen) op basis waarvan niet kan worden gezegd dat het niet anders kan dan dat de verdachte moet hebben geweten dat hij door misdrijf verworven vermogens voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt.
De verdachte wordt daarnaast verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het perceel [perceel], dat is gekocht met geld van de “lening Gab”. Alvorens hier verder op in te gaan, concludeert het hof dat op het moment dat het stuk grond in beslag is genomen op 6 november 2013, de verdachte hierover geen beschikkingsmacht meer kon uitoefenen waardoor vanaf dat moment niet meer bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het stuk grond voorhanden heeft gehad.
De verdachte behoort als gevolg hiervan te worden vrijgesproken met betrekking tot de periode vanaf 6 november 2013.
Met betrekking tot de periode van 14 december 2001 tot en met 6 november 2013 is het hof met in achtneming van het hiervoor overwogene van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte in die periode op enig moment (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het witwassen van dit stuk grond.
Het hof komt tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3Subsidiair: schuldwitwassen, voor zover betrekking op de geldbedragen
Aan de beantwoording van de vraag of ten aanzien van de lening [bedrijf 7] en lening [naam 2] sprake is van schuldwitwassen, komt het hof niet toe.
Het subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van) schuldwitwassen is als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 420quater Sr. Op schuldwitwassen was vanaf het moment van inwerkingtreding op 14 december 2001 tot 1 januari 2015 een gevangenisstraf van een jaar gesteld. Sinds 1 januari 2015 is op dat misdrijf een gevangenisstraf van twee jaren gesteld.
Het subsidiair tenlastegelegde feit is volgens de ter terechtzitting in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging met betrekking tot het overmaken van geldbedragen begaan tussen 14 december 2001 en 26 januari 2018 waarbij per witwashandeling een aparte pleegdatum is opgenomen die ligt tussen 6 januari 2003 en 9 november 2007. Op grond van artikel 70, aanhef en onder 2 Sr in verbinding met het tweede lid van artikel 72 Sr beloopt de verjaringstermijn wat betreft het tenlastegelegde schuldwitwassen ten hoogste tweemaal zes jaren. Daaruit vloeit voort dat het openbaar ministerie ten tijde van het wijzen van het arrest op 5 juni 2023 ter zake van dit feit, voor zover het betreft de periode vóór 5 juni 2011, niet-ontvankelijk is.
Gelet op de tenlastegelegde periode van de geldbedragen, is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgesomde witwashandelingen voor zover deze zien op de geldbedragen niet-ontvankelijk is in de vervolging ter zake van schuldwitwassen.
4.4Subsidiair: schuldwitwassen, voor zover betrekking op perceel [perceel]
Gelet op het voorgaande dient het hof te beoordelen of de verdachte zich in de periode van 5 juni 2011 tot en met 6 november 2013 heeft schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van het perceel [perceel].
Zoals hiervoor reeds overwogen is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat (een substantieel deel) van de “lening Gab”, afkomstig is uit enig misdrijf. Het perceel [perceel] is aangeschaft met gelden uit deze “lening Gab” en daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat ook dit perceel middellijk van misdrijf afkomstig is.
4.4.1Vermoeden
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op enig moment, in elk geval vóór 5 juni 2011, redelijkerwijs moest vermoeden dat in elk geval een deel van het geld van de “lening Gab” van misdrijf afkomstig is geweest en het stuk grond dus in elk geval deels met misdaadgeld is gekocht. Daarbij neemt het hof in aanmerking de feiten en omstandigheden met betrekking tot de [bedrijf 7]-lening en de lening [naam 2] zoals hierboven uiteengezet. Meer in het bijzonder overweegt het hof dat de verdachte uiteindelijk niet heeft geprofiteerd van de [bedrijf 7]-lening, althans heeft hij dit niet kunnen onderbouwen en dat de terugbetaling (inclusief rente) plaatsvond, niet aan de verstrekker van de lening: [medeverdachte], maar aan een trustkantoor in Gibraltar (november 2007). Ten aanzien van de lening [naam 2] heeft de verdachte met name op het moment dat terugbetaling aan andere onbekenden plaatsvond (mei, juni, oktober 2005) en slechts gedeeltelijk terwijl hij daarop niet werd aangesproken (vanaf oktober 2005), vanaf de genoemde data redelijkerwijs moeten vermoeden dat een deel van de inbreng in de oorspronkelijke “lening Gab” waarmee (middellijk) het perceel is aangekocht van enig misdrijf afkomstig is.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde – voor zover niet verjaard - heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van
5 juni 2011tot en met
6 november 2013in
Nederland en/ofAndorra
en/of Spanje en/of Hong Kong en/of elders ter wereld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(telkens)een
(ander)voorwerp
verworven en/ofvoorhanden
heeftgehad
en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt, te weten,
-een perceel grond met de naam [perceel] te Andorra met kadastrale referentie [referentienummer],
[aanvulling ZD-1 par 4.1 en ZD-1, par. 5.4.2],
terwijl hij
en/of zijn mededader(s)redelijkerwijs moest
(en)vermoeden dat voornoemd
(e)voorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk – afkomstig was
/warenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat het perceel nagenoeg onverkoopbaar was in verband met een kadastrale herindeling en dat daarom sprake is van een overmachtssituatie op grond waarvan een beroep wordt gedaan op deze strafuitsluitingsgrond.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zich bevond in een situatie van overmacht in de zin van noodtoestand en dat er geen enkele mogelijkheid bestond om een einde te maken aan het voorhanden hebben van het van misdrijf afkomstige perceel. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op: