ECLI:NL:HR:2024:1441

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
23/01148
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie ingesteld door G. Gieben tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 februari 2023. Het beroep in cassatie was ingesteld namens [X], maar de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste machtiging of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen. De griffier van de Hoge Raad had op 19 augustus 2024 een verzoek gedaan om een bewijsstuk over te leggen, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/01148
Datum11 oktober 2024
ARREST
op het door G. Gieben ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 februari 2023, nr. 21/01264.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X]. De griffier van de Hoge Raad heeft op 19 augustus 2024 een bericht in het digitale dossier geplaatst waarbij de indiener van het beroepschrift is verzocht binnen vier weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in dit digitale dossier is eveneens op 19 augustus 2024 een kennisgeving verzonden naar het door de indiener voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat de indiener dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 19 augustus 2024.
De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was om namens [X] beroep in cassatie in te stellen en zal de Hoge Raad op die grond het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.