ECLI:NL:HR:2024:1438
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L.M. Reijnen, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2023. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen een beslissing van de Rechtbank Den Haag, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, alsook de beschikking inzake belastingrente. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.