In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de Inspecteur was opgelegd. De Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de belanghebbende geen gronden had vermeld in het pro forma bezwaarschrift en deze ook niet binnen de gestelde termijn had ingediend. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 was de Inspecteur aanwezig, maar de belanghebbende was niet verschenen. De belanghebbende had wel een uitnodiging ontvangen, maar had niet gereageerd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de belanghebbende voldoende gelegenheid had gegeven om het bezwaar te motiveren en dat de omstandigheden rondom de coronamaatregelen niet als excuus konden dienen voor het niet indienen van de gronden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van gronden van bezwaar en de verantwoordelijkheden van de indiener in het bestuursrechtelijke proces. De belanghebbende had niet aangetoond dat zij door de coronamaatregelen in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig te reageren, en het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.