Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geweldsincident waarbij [eiser], werkzaam als beveiliger in Oostenrijk, betrokken was. De vraag die centraal stond was of de werkgever, Dutchweek B.V., aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die [eiser] heeft geleden, en of hij zich moet verantwoorden voor de Oostenrijkse rechter. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Dutchweek zijn begroot op nihil.