Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin beslag is gelegd op drie honden naar aanleiding van een bijtincident. De klaagster heeft een beroep ingesteld, maar de advocaat heeft de cassatieschriftuur te laat ingediend bij de Hoge Raad. De wet stelt duidelijke termijnen voor het indienen van een schriftuur met cassatiemiddelen, en deze verplichting is niet nageleefd. Hierdoor kan de Hoge Raad het beroep van de klaagster niet in behandeling nemen, zoals bepaald in artikel 447 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal, P.M. Frielink, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de termijn voor het indienen van de schriftuur is overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de Hoge Raad niet kan ingaan op de inhoud van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft op 15 oktober 2024 besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.