In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] in cassatie ging tegen EVEMIJ B.V. De zaak betreft bestuursaansprakelijkheid in het kader van de doorverkoop van vastgoed en de procesrechtelijke klachten die [eiser] had ingediend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaruit blijkt dat [eiser] eerder in het ongelijk is gesteld. De advocaat van [eiser], J. de Jong van Lier, heeft de zaak toegelicht en gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Evemij op nihil zijn begroot.