In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding. De man en de vrouw, die in 2007 huwelijkse voorwaarden hebben afgesloten, hebben in 2020 hun huwelijk ontbonden. De huwelijkse voorwaarden bevatten bepalingen over de uitsluiting van gemeenschap van goederen en een finaal verrekenbeding. De rechtbank Midden-Nederland had in eerdere beschikkingen bepaald dat de man € 54.923,50 aan de vrouw moest betalen, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beslissing in zijn eindbeschikking van 22 juni 2023 vernietigd en het bedrag verlaagd naar € 8.698,18. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de vrouw incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het hof een fout heeft gemaakt in de berekening van het te verrekenen saldo van een bankrekening, waar de man slechts voor 30% gerechtigd was. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de waarde van de Maple Leaf munten, die met huuropbrengsten zijn aangeschaft, wel degelijk deel uitmaakt van het te verrekenen vermogen. Hierdoor heeft de Hoge Raad de beschikking van het hof vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw € 13.372,70 moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte berekeningen in de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de noodzaak om de intenties van partijen bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden in acht te nemen.