In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2003, die was veroordeeld tot vier jaren jeugddetentie en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld, waarbij het cassatiemiddel zich richtte op de combinatie van jeugddetentie met de PIJ-maatregel, die volgens de advocaat-generaal in strijd zou zijn met artikel 1:163 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (SrA). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de combinatie van jeugddetentie met plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet is toegestaan volgens de wetgeving van Aruba, die in overeenstemming is met de wetgeving van Curaçao en Sint Maarten, maar afwijkt van de wettelijke regelingen in andere delen van het Koninkrijk. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard en de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling van de strafoplegging.