ECLI:NL:HR:2024:1368
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het cassatieberoep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 mei 2023, waarin de Centrale Raad de eerdere uitspraak van de Rechtbank Overijssel had bevestigd. De Rechtbank had zich uitgesproken over een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen met betrekking tot de Werkloosheidswet.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad stelde vast dat het beroep in cassatie niet was ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen van de Werkloosheidswet, maar betrekking had op de uitkeringsduur zoals geregeld in de artikelen 42 en volgende van die wet. Hierdoor kon de Hoge Raad de klachten van belanghebbende niet honoreren.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand bleef.