ECLI:NL:HR:2024:1365
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake Wet waardering onroerende zaken 2019
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de belanghebbenden [X1] en [X2] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2023, nummer 21/01695. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 20/4207) die betrekking had op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door A. Bakker, hebben hun klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2024.