ECLI:NL:HR:2024:1336
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens ontbrekende gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak met nummer BRE 23/602. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was. Het beroepschrift dat via het webportaal van de Hoge Raad was ingediend, voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft op 18 juli 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 29 augustus 2024. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht op 18 juli 2024 had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb. Aangezien belanghebbende het verzuim niet heeft hersteld, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 6:6 Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.