ECLI:NL:HR:2024:1334
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 januari 2024. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag, waarin naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting voor de periode van 12 juli 2020 tot en met 11 juli 2021 aan belanghebbende waren opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 27 september 2024.