ECLI:NL:GHDHA:2024:1065

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
BK 22/1250 tot en met BK-22/1254
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin vier naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen zijn opgelegd. De belanghebbende, houder van een Volvo S80, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen, maar de Inspecteur heeft deze handhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn kenteken geschorst was. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de schorsing van het kenteken slechts tijdelijk was en de belanghebbende verantwoordelijk is voor het tijdig betalen van de motorrijtuigenbelasting. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK 22/1250 tot en met BK 22/1254

Uitspraak van 18 januari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende van 28 november 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 oktober 2022, nummers SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712, SGR 21/7713 en SGR 21/7714.

Procesverloop

1.1.1.
Belanghebbende zijn vier naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd over de volgende tijdvakken:
- 12 juli 2020 tot en met 11 oktober 2020 (aanslagnummer […] );
- 12 oktober 2020 tot en met 11 januari 2021 (aanslagnummer […] );
- 12 januari 2021 tot en met 11 april 2021 (aanslagnummer […] );
- 12 april 2021 tot en met 11 juli 2021 (aanslagnummer […] ).
1.1.2.
Tevens zijn belanghebbende bij beschikkingen (de boetebeschikkingen) boeten opgelegd en is over het tijdvak 12 juli 2021 tot en met 11 oktober 2021 (kenmerk […] ) een rekening motorrijtuigenbelasting (de rekening) verstuurd.
1.2.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de rekening nietontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de
Rechtbank. Ter zake is € 49 griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/7714 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712 en SGR 21/7713 voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen ongegrond;
- verklaart de beroepen SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712 en SGR 21/7713 voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- matigt de boetebeschikkingen tot nihil;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 129,90;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is van belanghebbende € 136 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 december 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 31 december 2009 houder van een motorrijtuig van het merk Volvo, type S80, met het kenteken [kenteken] (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 12 april 2007.
2.2.
De geldigheid van het kenteken van de auto stond geregistreerd als geschorst vanaf 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016.
2.3.
Van belanghebbende was in de periode 5 augustus 2014 tot en met 30 november 2020 geen woonadres bekend. In de periode van 7 mei 2015 tot en met 20 mei 2021 was wel een verplicht toezendadres, te weten het adres van de Penitentiaire inrichting te [plaats] , bekend. Aldaar is belanghebbende van 10 december 2014 tot en met 4 september 2018 ingesloten geweest.
2.4.
Op 30 november 2020 is van belanghebbende een briefadres, te weten [adres] te [woonplaats] , bekend geworden. Dit briefadres is op 26 januari 2021 in de administratie van de Inspecteur opgenomen. Het verplichte toezendadres bij de Penitentiaire inrichting is per 20 mei 2021 beëindigd. De Inspecteur heeft de rekening en de naheffingsaanslagen naar het briefadres [adres] te [woonplaats] gezonden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Beoordeling van het geschil
De rekening (SGR 21/7714)
8. Eiser heeft tegen de rekening bezwaar gemaakt. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat tegen een op grond van de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter open als het gaat om een belastingaanslag, een voor bezwaar vatbare beschikking of de betaling (voldoening of afdracht) van belasting op aangifte. De rekening is echter slechts een betalingsherinnering voor de motorrijtuigenbelasting die eiser voor de auto moest betalen. Het is dus geen belastingaanslag. Er is ook geen wettelijke bepaling die de rekening aanmerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Aangezien eiser de rekening destijds ook niet betaald heeft, is er ook geen voldoening van belasting geweest waartegen eiser bezwaar kon maken.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen de rekening dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De naheffingsaanslagen (SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712 en SGR 21/7713)
9. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) wordt onder de naam motorrijtuigenbelasting een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto. Ingevolge artikel 6 van de Wet Mrb wordt de belasting voor een personenauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet Mrb is de houder van het motorrijtuig degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister.
10. Voor een auto waarvoor een kenteken is opgegeven wordt de belasting niet geheven over tijdvakken tijdens een voor dat motorvoertuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Op grond van artikel 67, eerste lid, van de WVW wordt het kenteken op aanvraag van de eigenaar geschorst. De schorsing eindigt door verloop van het termijn vanaf het tijdstip waarop de schorsing is verleend.
11. Eenieder op wiens naam een motorrijtuig staat geregistreerd, is motorrijtuigenbelasting verschuldigd tenzij de eigenaar het kenteken heeft geschorst. Zolang eiser aldus als houder van de auto geregistreerd staat, bestaat voor eiser de verplichting om de schorsing van het kenteken te verlengen als hij geen motorrijtuigenbelasting wil betalen. Uit de stukken blijkt dat de auto van eiser van 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016 geregistreerd stond als geschorst, daarna was geen sprake meer van schorsing. Vanaf 6 februari 2016 is dus weer motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
12. De motorrijtuigenbelasting moet op grond van artikel 14 van de Wet Mrb worden voldaan op aangifte. Als service zendt de Belastingdienst een rekening, al dan niet vergezeld van een acceptgirokaart. De rekening vormt slechts een mededeling aan belanghebbende van de omvang van de verschuldigde belasting volgens de door eiser gedane aangifte. De heffingswijze brengt mee dat eiser zelf verantwoordelijk blijft voor de tijdige voldoening van de op aangifte verschuldigde belasting, ook indien hij, zoals hij stelt, geen rekening heeft ontvangen. De naheffingsaanslagen met dagtekening 12 juli 2021 zijn naar het briefadres van eiser en daarmee naar het juiste adres verzonden.
13. Eiser heeft ter zitting nog gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het kenteken was geschorst, omdat een schorsing van het motorrijtuig voor onbepaalde tijd doorloopt. Eiser miskent daarmee echter dat een schorsing slechts voor een bepaalde periode geldt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de houder van het motorrijtuig om het na afloop van die periode (indien gewenst) opnieuw te schorsen. De door verweerder gestelde schorsingsperiode wordt ondersteund door de uitdraai met informatie van de RDW die bij het verweerschrift is gevoegd. Eiser heeft geen stukken overgelegd noch anderszins aannemelijk gemaakt dat het kenteken ook in enige periode waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben geregistreerd stond als geschorst.
14. Nu niet aannemelijk is geworden dat de geldigheid van het kentekenbewijs van de auto onafgebroken was geschorst en vaststaat dat de verschuldigde belasting niet is betaald, zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd.
De boetebeschikkingen
15. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat dat de boetes moeten worden gematigd tot nihil. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen, voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen, gegrond te worden verklaard.
Schadevergoeding
16. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van materiële schade. Eiser heeft echter niet onderbouwd waar zijn schade uit bestaat, zodat niet beoordeeld kan worden of sprake is van schade die op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank wijst daarom het verzoek af.
Proceskosten
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld op € 29,90 aan reiskosten. Eiser heeft voorts verzocht om vergoeding van verletkosten tot een bedrag van € 1.425 (15 uur à € 95) wegens de door hem aan de zaak bestede tijd. De omvang van de vergoeding voor verletkosten wordt echter bepaald door de duur van het tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting en de reistijd van en naar de zitting; overige bestede tijd komt niet voor vergoeding in aanmerking. Nu eiser ook het door hem gestelde uurtarief (dat overigens ook het ingevolge het Besluit maximaal te vergoeden bedrag van € 89 per uur overschrijdt) niet heeft onderbouwd, zal de rechtbank de verletkosten op grond van het Besluit bepalen op € 100 (twee uur à € 50). De overige door eiser opgevoerde kosten zijn geen kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is, naar het Hof begrijpt, of de rekening terecht is verzonden en de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en de rekening en de naheffingsaanslagen bij bezwaar terecht in stand zijn gebleven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Naar het Hof begrijpt, concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, tot matiging van de rekening en de naheffingsaanslagen tot op nihil en tot verlening van een kostenvergoeding op dezelfde gronden als waarop de boetebeschikkingen zijn gematigd tot op nihil: de uitgebleven, onvolledige dan wel onjuist gebleken adresregistraties dan wel de onjuist geadresseerde rekening en naheffingsaanslagen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en ziet voor een kostenvergoeding geen reden. Indien niettemin het Hof de Inspecteur zou gelasten belanghebbende een proceskostenvergoeding te betalen, kan dat slechts een forfaitair bepaalde zijn conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende doet, naar het Hof begrijpt, een beroep op overmacht teweeggebracht door de uitgebleven, onvolledige dan wel onjuist gebleken woonadresregistraties, op grond waarvan de Inspecteur de boetebeschikkingen heeft gematigd tot op nihil. Belanghebbende wenst op dezelfde grond matiging tot op nihil van de rekening en van de naheffingsaanslagen. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de geldigheid van het kenteken van de auto steeds geschorst is geweest. Zijn buurman, die de schorsing voor hem heeft geregeld, heeft hem er niet op gewezen dat de schorsing tijdelijk was. Belanghebbende voert in dit verband aan dat een schorsing geldt tot aan de opzegging ervan.
5.2.1
De Rechtbank heeft terecht overwogen dat tegen een rekening geen bezwaar openstaat. De rekening die de inspecteur de houder van een kenteken stuurt, is slechts een mededeling van de omvang van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting en ook indien ervan wordt uitgegaan dat de houder de rekening niet zou hebben ontvangen, kan dat niet ertoe leiden dat hij wordt ontheven van zijn betalingsverplichting. De houder moet, ook als hij geen rekening ontvangt, uit eigen beweging maatregelen nemen om de verschuldigde belasting tijdig te voldoen. Belanghebbende had de belasting dan ook uit eigen beweging moeten betalen. De Rechtbank heeft echter wel het beroep tegen de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de rekening niet-ontvankelijk verklaard, terwijl zij het beroep naar het oordeel van het Hof ongegrond had moeten verklaren. Vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wegens een misslag in het dictum is slechts aangewezen indien de belangen van belanghebbende daarmee kunnen worden gediend. Zonder meer valt niet in te zien hoe het corrigeren van het dictum in dit geval enig belang van belanghebbende kan dienen (vgl. HR 8 juli 2022, nr. 21/04695, ECLI:NL:HR:2022:1033). Het Hof zal daarom beslissing van de Rechtbank ter zake van de rekening in stand laten.
5.2.2.
De Rechtbank heeft terecht en op goede gronden beslist dat de beroepen ter zake van de naheffingsaanslagen ongegrond zijn. De omstandigheden die belanghebbende ter zitting aan de hand van diverse stukken uitvoerig heeft toegelicht, zoals de uithuiszetting in 2014, de daaropvolgende dakloosheid, de detentie en de vele verhuizingen, zijn geen reden om de motorrijtuigenbelasting te matigen of op nihil te stellen. De verschuldigdheid vloeit voort uit de regelgeving: eenieder die houder is van een voertuig, is motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
5.2.3.
Dat de geldigheid van het kenteken ook tijdens de onderhavige tijdvakken was geschorst, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Dat zijn buurman hem verkeerd zou hebben voorgelicht, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Dit kan hij de Inspecteur niet verwijten, de laatstgenoemde kan hier niets aan doen. Op de website van de RDW staat duidelijk beschreven dat een schorsing tijdelijk is en dat de kentekenhouder zelf actie moet ondernemen om de schorsing tijdig te verlengen.
5.2.4.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen verstuurd naar het hem bekende adres. Uit de stukken die belanghebbende heeft overgelegd, leidt het Hof af dat vele stukken die naar het adres [adres] te [woonplaats] zijn verstuurd, belanghebbende wel hebben bereikt. Overigens speelt de vraag of de Inspecteur het juiste adres heeft gebruikt geen rol voor de naheffingsaanslagen die nu in geschil zijn. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend.
5.2.5.
De conclusie luidt dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd.
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 18 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.