ECLI:NL:HR:2024:1306

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
24/01218
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door V.A.L. van Oostrum, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door [P]. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2024, nr. BK-23/478, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 21/1908) over een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/01218
Datum27 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door V.A.L. van Oostrum,
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM,
vertegenwoordigd door [P] ,
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2024, nr. BK-23/478 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 21/1908) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.