Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
16 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 februari 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van meermalen gepleegde bedreiging door met een tractor op voorbijgangers in te rijden op het pad bij zijn melkveebedrijf. De Hoge Raad ontving cassatiemiddelen van de verdachte, ingediend door zijn advocaat A.B.E. van Kan. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep, waarop de verdachte schriftelijk reageerde via zijn andere advocaat A. Cinar.
De Hoge Raad heeft de ingediende klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten betroffen onder andere de pleegplaats van de feiten, de noodzaak voor het hof om te reageren op een alternatief scenario-verweer, de opzet van de verdachte, de denaturering van getuigenverklaringen en de motivering van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.