ECLI:NL:HR:2024:13

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
22/00541
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake bedreiging met tractor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 februari 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van meermalen gepleegde bedreiging door met een tractor op voorbijgangers in te rijden op het pad bij zijn melkveebedrijf. De Hoge Raad ontving cassatiemiddelen van de verdachte, ingediend door zijn advocaat A.B.E. van Kan. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep, waarop de verdachte schriftelijk reageerde via zijn andere advocaat A. Cinar.

De Hoge Raad heeft de ingediende klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten betroffen onder andere de pleegplaats van de feiten, de noodzaak voor het hof om te reageren op een alternatief scenario-verweer, de opzet van de verdachte, de denaturering van getuigenverklaringen en de motivering van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00541
Datum16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2022, nummer 21-000784-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.B.E. van Kan, advocaat te Noorbeek, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte heeft A. Cinar, advocaat te Heerlen, daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 januari 2024.