Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld en van het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld
3.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 20 april 2023. De zaak betreft een militaire strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1998, wordt beschuldigd van verkrachting van een vrouw in haar woning, zoals omschreven in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke juridische vragen. Ten eerste, of de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering (unus testis). Ten tweede, of het oordeel van het hof dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, die strekt tot vergoeding van kosten van studievertraging, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich zou brengen, begrijpelijk en toereikend gemotiveerd is volgens artikel 361.3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.