ECLI:NL:HR:2024:1264

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
23/01698
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in militaire zaak betreffende verkrachting en bewijsminimum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 20 april 2023. De zaak betreft een militaire strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1998, wordt beschuldigd van verkrachting van een vrouw in haar woning, zoals omschreven in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke juridische vragen. Ten eerste, of de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering (unus testis). Ten tweede, of het oordeel van het hof dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, die strekt tot vergoeding van kosten van studievertraging, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich zou brengen, begrijpelijk en toereikend gemotiveerd is volgens artikel 361.3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01698 M
Datum5 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 20 april 2023, nummer 21-003390-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat in Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft C.J. Nierop, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2.
Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld en van het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2024.