ECLI:NL:GHARL:2023:3386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21-003390-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met voldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting, gepleegd op 25 september 2020. Het hof oordeelt dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster, waardoor het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. De verdachte heeft de aangeefster gedwongen tot seksuele handelingen, ondanks haar duidelijke signalen van verzet. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een gevangenisstraf op van 24 maanden. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.150,00 toegewezen, maar heeft de overige delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet zonder nader onderzoek konden worden beoordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003390-21
Uitspraak d.d.: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2021 met parketnummer 05-044267-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat er door verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De militaire kamer in de rechtbank Gelderland heeft verdachte bij vonnis van 19 juli 2021 voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 24 maanden. De militaire kamer heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.150,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2020 in de [gemeente] in een woning gelegen aan [adres] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door zijn penis en/of zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen te brengen en/of haar borsten en/of haar benen en/of haar vagina te betasten en/of het zoenen in haar nek en/of hals en bestaande dat geweld of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of die één of meer feitelijkheden hierin dat verdachte
- terwijl hij wist, althans had moeten weten, dat die [benadeelde] geen seks wilde en/of hem op voorhand al had gevraagd naar zijn bedoelingen en/of waar hij, verdachte, op uit was en/of
- die [benadeelde] betastte op haar benen en/of (in de richting) haar vagina terwijl zij meermalen verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand gaf en/of
- de legging en/of broek van die [benadeelde] (deels) heeft uitgetrokken en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] op/tegen het bed heeft gedrukt en/of geduwd en/of (vervolgens) bovenop die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- de string en/of de onderbroek van de [benadeelde] aan de kant heeft gedaan en/of getrokken en/of
- misbruik heeft gemaakt van het fysieke overwicht op die [benadeelde] en/of
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] en/of waarbij verdachte voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Als er in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging is er onvoldoende betrouwbaar (steun)bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte erkent dat er seks heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte. Er was bij deze seks geen sprake van dwang, maar van wederzijdse instemming
Oordeel van het hof
Vaststaat dat er op 25 september 2020 in de woning van aangeefster seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster, bestaande uit de in de tenlastelegging genoemde handelingen. De vraag die het hof moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen is dat dit seksuele contact onder dwang heeft plaatsgevonden.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Aangeefster heeft aangifte gedaan van verkrachting. Zij was via haar vriendin [getuige] op Facebook in contact gekomen met verdachte. Verdachte wilde met aangeefster afspreken. Aangeefster heeft vooraf aan verdachte gevraagd wat zijn intenties waren. Voor verdachte was op dat moment duidelijk dat aangeefster geen seks wilde. Verdachte heeft geantwoord dat hij niets wilde doen, omdat hij moe was. Alleen wat kletsen en een wijntje drinken. Verdachte is daarna naar de woning van aangeefster gegaan. Aangeefster en verdachte zijn op het bed van aangeefster een film gaan kijken. Volgens de aangifte begon verdachte tijdens de film aangeefster aan te raken. Aangeefster wilde dit niet en schoof de hand van verdachte hand weg. Vervolgens heeft verdachte de broek van aangeefster uitgetrokken. Aangeefster trok zich terug en gaf aan dat zij dat niet wilde. Verdachte heeft de broek van aangeefster toch gedeeltelijk uitgetrokken. Hij is op haar gaan liggen en hij is haar gaan zoenen in haar nek. Aangeefster heeft geprobeerd verdachte van zich af te duwen en zij heeft meermalen aangegeven dat zij geen seks wilde hebben. Verdachte heeft vervolgens toch seks met aangeefster gehad. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij meteen [getuige] (het hof begrijpt [getuige] ) heeft geappt dat ze verkracht was. Verdachte was op dat moment nog in de woning en was aan de telefoon met een vriend. Verdachte is weg gegaan en hij heeft haar meteen geblokkeerd op Facebook.
De getuige [getuige] ) verklaart dat zij aangeefster in contact heeft gebracht met verdachte en dat aangeefster verdachte bij haar thuis had uitgenodigd voor een drankje. Gedurende de tijd dat verdachte bij aangeefster thuis was, heeft de getuige meerdere keren contact gezocht met aangeefster, omdat zij wilde weten hoe het was. Aangeefster heeft haar toen het volgende berichtje teruggestuurd: “
Hij heeft mij verkracht.” De getuige verklaart dat zij vervolgens via Facetime heeft gebeld met aangeefster. Ze zag dat aangeefster tranen in haar ogen had en ze hoorde de stem van verdachte op de achtergrond, die in de badkamer aan het bellen was.
Verdachte heeft – net als aangeefster en [getuige] – verklaard dat hij via Facebook in contact is gekomen met aangeefster. Voordat hij naar haar woning is gegaan, heeft aangeefster aan hem gevraagd wat zijn intenties waren. Voor verdachte was het op dat moment duidelijk dat aangeefster geen seks wilde. In de woning zijn aangeefster en hij een film gaan kijken op het bed. Hij heeft aanvankelijk ontkend dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen hem en aangeefster. Pas nadat hij ermee werd geconfronteerd dat zijn DNA bij aangeefster was aangetroffen, heeft verdachte toegegeven dat hij toen seks met aangeefster heeft gehad. Aangeefster en hij wilden allebei deze seks en er is op geen enkel moment sprake geweest van dwang. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster na de seks aan het bellen was met iemand. Daarna is hij weg gegaan. Buiten heeft hij haar meteen geblokkeerd op Facebook.
Bewijsoverwegingen
Het hof gaat uit van de verklaring van aangeefster. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen, nu deze – anders dan de verklaring van verdachte over de wederzijdse vrijwilligheid van de seks – steun vindt in andere, hierna te benoemen, bewijsmiddelen. De gebruikte bewijsmiddelen – waarvan het hof evenmin twijfelt aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud – zullen later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen.
Steunbewijs
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, het volgende heeft te gelden. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM2452) volgt dat de vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt. Daarbij is van belang dat, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 15 mei 2018 (ELCI:NL:HR:2018:717) heeft geoordeeld, niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen. Ook wanneer de verklaring van een getuige op andere relevante punten wordt bevestigd door bewijsmateriaal uit een andere bron, kan sprake zijn van voldoende steunbewijs.
In het dossier bevindt zich een screenshot van het door aangeefster en de getuige genoemde appbericht van aangeefster aan getuige [getuige] gezonden appbericht dat ze verkracht was. Dat er, zoals blijkt uit de screenshots in het dossier, ook berichten van de getuige gewist zijn, doet daaraan niet af.
Het hof vindt ook in de verklaring van de getuige [getuige] – in samenhang beschouwd met de verklaring van verdachte dat aangeefster na de seks met iemand aan het bellen was – dat zij met aangeefster belde en dat zij toen tranen in de ogen van aangeefster zag bevestiging van de verklaring van aangeefster. Dat de getuige [getuige] drie jaren later bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat het telefoongesprek geen Facetime-gesprek betrof, maar een telefoongesprek met alleen audio, doet niet af aan haar geloofwaardigheid, temeer niet nu de getuige in haar RHC-verklaring wel ook spreekt over de emoties die zij bij aangeefster waarnam tijdens het gesprek.
Aldus is sprake van voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, zodat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan.
Opzet
Het hof overweegt nog dat voor een bewezenverklaring van dwang moet komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het tegen de wil van aangeefster plaatsvinden van de seksuele handelingen. Aangeefster heeft verklaard dat zij meermalen heeft aangegeven dat zij geen seks wilde hebben met verdachte en ook heeft zij meerdere keren geprobeerd om verdachte van zich af te duwen. Verdachte wist dus dat aangeefster geen seks hem wilde hebben. Door desondanks misbruik te maken van zijn fysieke overwicht en de seksuele handelingen te verrichten, heeft verdachte zich opzettelijk schuldig gemaakt aan dwang.
Conclusie
Het hof acht het dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde verkrachting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 september 2020 in de [gemeente] in een woning gelegen aan [adres] door geweld
of een andere feitelijkheiden/of
bedreiging met geweld ofeen andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door zijn penis
en/of zijn vinger(s)in haar vagina
en/of tussen haar schaamlippente brengen en
/of haar borsten en/ofhaar benen
en/of haar vaginate betasten en
/ofhet zoenen in haar nek
en/of halsen bestaande dat geweld
of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met gewelden/of die
één of meerfeitelijkheden hierin dat verdachte
- terwijl hij wist
, althans had moeten weten,dat die [benadeelde] geen seks wilde en
/ofhem op voorhand al had gevraagd naar zijn bedoelingen en
/ofwaar hij, verdachte, op uit was en
/of
- die [benadeelde] betastte op haar benen en
/of (in de richting van
)haar vagina terwijl zij meermalen verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand gaf en
/of
- de legging
en/of broek van die [benadeelde]
(deels
)heeft uitgetrokken en
/of
-
(vervolgens
) die [benadeelde] op/tegen het bed heeft gedrukt en/of geduwd en/of (vervolgens)bovenop die [benadeelde] is gaan liggen en
/of
- de string
en/of de onderbroekvan die [benadeelde] aan de kant heeft gedaan
en/of getrokkenen
/of
- misbruik heeft gemaakt van het fysieke overwicht op die [benadeelde] en
/of
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet
/weerstandvan die [benadeelde] en
/ofwaarbij verdachte voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte net als in eerste aanleg zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze strafzaak een grote invloed op het leven van verdachte heeft en dat verdachte ten gevolge van deze strafzaak zijn baan bij Defensie is verloren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Verdachte heeft op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer door zijn eigen seksuele behoeftes voorop te stellen. Verdachte heeft het slachtoffer veel psychische schade toegebracht en zij ondervindt daar in het dagelijkse leven nog steeds de gevolgen van, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring. Het is extra kwalijk dat de verkrachting heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. Dit is bij uitstek de plek waar men zich veilig hoort te voelen. Deze veilige plek heeft verdachte het slachtoffer afgenomen. Daarnaast dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij de straftoemeting neemt het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als de onderhavige in aanmerking. Het oriëntatiepunt voor verkrachting waarbij sprake is van een beperkte mate van dwang is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 24 maanden.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen zijn om – in strafverzwarende of in straf verminderende zin – af te wijken van dit oriëntatiepunt. Dat verdachte zijn baan bij Defensie door deze strafzaak is kwijtgeraakt, terwijl die baan voor hem zijn leven betekende, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is geen omstandigheid waar in strafmatigende zin rekening mee zal worden gehouden. In geval van een veroordeling voor zaken als de onderhavige en oplegging van een langdurige gevangenisstraf zal in de regel sprake zijn van baanverlies. Maar dat maakt niet dat kan worden volstaan met een lagere of andere straf, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Het hof acht alles afwegende dan ook de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, zoals ook in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep is gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.175,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging de vordering gemotiveerd betwist en verzocht de vordering ten aanzien van de reis- en verletkosten af te wijzen en de benadeelde partij ten aanzien van het smartengeld en de posten die samenhangen met de studievertraging niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Meer subsidiair heeft de verdediging om aanhouding van de zaak verzocht, omdat nader onderzoek nodig is om duidelijkheid te krijgen over de posten die samenhangen met de studievertraging. De verdediging heeft daarbij wel opgemerkt dat een aanhouding een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof – net als de rechtbank – voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 150,00 ter zake van materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering, te weten de posten die samenhangen met de studievertraging, ter hoogte van € 30.025,68, is het hof van oordeel dat de vordering niet kan worden beoordeeld zonder dat daarvoor nader onderzoek zou worden verricht, gelet op de onderbouwing van de vordering, afgezet tegen de gemotiveerde betwisting daarvan. Het hof is daarom van oordeel dat de verdere behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen. Zij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed voor zover toegewezen, zal het hof voor het toegewezen bedrag de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.150,00 (vijfduizend honderdvijftig euro)bestaande uit
€ 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schadeen
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.150,00 (vijfduizend honderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 september 2020.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. R.H. Koning, lid, en brigadegeneraal (tit.) mr. A.J. de Haan, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. de Haan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 april 2023.
Tegenwoordig:
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. R. Kaatman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.