ECLI:NL:HR:2024:126
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2011, 2012 en 2013
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 januari 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken, genummerd HAA 17/4803 en HAA 17/4804, naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2011, 2012 en 2013.
Belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld na de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.