ECLI:NL:HR:2024:1255
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belastingaanslagen en belastingrente
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erven van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 april 2023, waarin de hoger beroepen van de belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag zijn behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over de aan [A] opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2015, alsook over de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
De belanghebbenden, vertegenwoordigd door M.H.W.N. Lammers, hebben hun beroep in cassatie ingesteld, waarop de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2024, door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.