Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
30 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2021. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor belaging, omdat hij gedurende een periode van meer dan een half jaar herhaaldelijk contact had gezocht met de aangever en diens familie via telefoongesprekken, WhatsApp-berichten en e-mails, nadat de aangever de seksuele relatie had willen beëindigen. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen.
Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof. Dit resulteerde in een vermindering van de opgelegde taakstraf van 180 uren naar 171 uren, met een vervangende hechtenis van 85 dagen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft het aantal te verrichten uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep werd voor het overige verworpen.