Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
8 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2022. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij het medeplegen van het namaken van bankbiljetten en het uitgeven van valse bankbiljetten, alsook deelname aan een criminele organisatie. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat W.H. Jebbink. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, was de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.