ECLI:NL:HR:2024:1210

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
24/00424
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024, nr. BK-22/607. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/1191), waarin de Staat werd veroordeeld om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) proceskosten aan de belanghebbende te vergoeden. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door S.M. Bothof, terwijl de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door L.A. Bettonvil, een verweerschrift indiende.

De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De conclusie was dat de klacht niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staat te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2024.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00424
Datum13 september 2024
ARREST
in de zaak van
de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024, nr. BK-22/607 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/1191) betreffende een veroordeling van de Staat om op de voet van artikel 8:75 Awb aan belanghebbende proceskosten te vergoeden.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Minister, vertegenwoordigd door L.A. Bettonvil, heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klacht over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.