ECLI:NL:HR:2024:1210
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024, nr. BK-22/607. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/1191), waarin de Staat werd veroordeeld om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) proceskosten aan de belanghebbende te vergoeden. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door S.M. Bothof, terwijl de Minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door L.A. Bettonvil, een verweerschrift indiende.
De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De conclusie was dat de klacht niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staat te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2024.