ECLI:NL:HR:2024:1190
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 november 2022, nummer 21/00015, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 19/4191). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, inclusief een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.A.A. van Tongeren, heeft zijn beroep in cassatie ingediend na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2024.