ECLI:NL:HR:2024:1183
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake aanslagen binnenhavengeld gemeente Leiden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leiden. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had eerder verschillende aanslagen in het binnenhavengeld opgelegd aan belanghebbende voor de periode van het vierde kwartaal 2018 tot en met het vierde kwartaal 2020.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.V. Hendriksen, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leiden, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.