ECLI:NL:HR:2024:1183

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
24/00050
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake aanslagen binnenhavengeld gemeente Leiden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leiden. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had eerder verschillende aanslagen in het binnenhavengeld opgelegd aan belanghebbende voor de periode van het vierde kwartaal 2018 tot en met het vierde kwartaal 2020.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.V. Hendriksen, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leiden, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00050
Datum13 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE LEIDEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2023, nrs. BK-23/00163 tot en met BK-23/00168 en BK-23/00649 tot en met BK-23/00651, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/105, SGR20/7485 tot en met SGR 20/7488 en SGR21/2943) betreffende de aan belanghebbende voor het vierde kwartaal 2018 tot en met het vierde kwartaal 2020 opgelegde aanslagen in het binnenhavengeld.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.V. Hendriksen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.