Voetnoten
1.De Verordening 2018 is gepubliceerd in Gemeenteblad 2017 nr. 216885 van 8 december 2017.
2.De begripsomschrijvingen is de Verordeningen 2019 en 2020 zijn identiek. De begripsomschrijvingen in de Verordening 2018 wijken op een paar punten af van die in de Verordeningen 2019 en 2020. Zie de voetnoten 3, 4 en 6.
3.In artikel 1, onderdeel b, van de Verordening 2018 is de volgende tekst opgenomen: “vaartuig: alle vaartuigen, woonschepen, drijvende werktuigen en vlotten daaronder begrepen, hoe dan ook genaamd, van welke grootte, inhoud en inrichting dan ook en door welke kracht zij dan ook in beweging worden gebracht/worden voortbewogen;”. Deze tekst komt in de beide andere Verordeningen niet voor. In artikel 1, onderdeel c, van de Verordeningen 2019 en 2020 is een anders geformuleerde definitie van ‘vaartuig’ opgenomen.
4.In artikel onderdeel b van de Verordening 2018 is een anders geformuleerde omschrijving van het begrip vaartuig opgenomen. Zie voetnoot 3.
5.Deze bepaling is in de onderdelen k, l en j van artikel 1 van respectievelijk de Verordening 2018, de Verordening 2019 en de Verordening 2020 opgenomen.
6.Deze bepaling is in de onderdelen m, l en n van artikel 1 van respectievelijk de Verordening 2018, de Verordening 2019 en de Verordening 2020 opgenomen. In artikel 1, onderdeel m, van de Verordening 2018 ontbreken echter de woorden: “in het openbaar water”.
7.Deze tabel is een samenvatting van de tarieven in onderdeel h van de Tarieventabellen behorende bij de Verordening 2018 en de Verordening 2019 en onderdeel c van de Tarieventabel behorende bij de Verordening 2020.
8.Zie artikel 229, aanhef en onderdelen a. en b., van de Gemeentewet.
9.Hof Amsterdam 15 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018: 1918. In zijn uitspraak van 1 februari 2019, ECLI:NL:HR: 2019:160, heeft de Hoge Raad het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie onder verwijzing naar artikel 81, lid 1, van Wet op de rechterlijke organisatie zonder nadere motivering ongegrond verklaard.
11.Zie artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de Verordeningen 2018, 2019 en 2020.
12.Hierbij verwijst het Hof ook naar artikel 10, lid 2, van de Verordeningen 2018, 2019 en 2020 inzake de verschuldigdheid van het binnenhavengeld bij verlening van een vaste ligplaatsvergunning.
13.Voor de jaren 2019 en 2020 volgt dit bovendien uit het bepaalde in artikel 1, aanhef en respectievelijk onderdeel l en n, en artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordeningen 2019 en 2020. Op grond van deze bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, dient een vaste ligplaats te zijn gelegen in openbaar water dat eigendom van de gemeente is.