Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
‑met uitzondering van de situatie waarin artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) toepassing vindt
‑een opname van beeld en/of geluid niet als een wettig bewijsmiddel kan worden aangemerkt (vgl. artikel 339 lid 1 Sv). Zo’n opname kan wel meewerken tot het bewijs via de eigen waarneming van de rechter als bedoeld in artikel 340 Sv. Die waarneming moet in beginsel plaatsvinden op de terechtzitting. Onder omstandigheden mag een eigen waarneming van de rechter ook voor het bewijs worden gebruikt als deze waarneming door de rechter buiten het verband van de terechtzitting is gedaan. De voorwaarden die daarvoor gelden, zijn door de Hoge Raad uiteengezet in zijn arrest van 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414.
Op grond van artikel 359 lid 3 Sv moet de bewezenverklaring steunen op de inhoud van in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen “houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden”. Dit vereiste brengt met zich dat in het geval dat een eigen waarneming van de rechter voor het bewijs wordt gebruikt, de rechter in zijn uitspraak moet beschrijven wat de betreffende waarneming inhoudt. De rechter kan niet ‑ zoals het hof in deze zaak heeft gedaan ‑ volstaan met de vermelding van de vindplaats in het dossier (vgl. HR 9 mei 1927, ECLI:NL:HR:1927:167).
4.Beslissing
17 september 2024.