Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
17 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 12 juli 2023 was gewezen. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging, waarbij hij de aangever heeft geslagen en geschopt, nadat hij deze in een steeg had geduwd. De Hoge Raad diende te beoordelen of het hof verzuimd had om het aantal dagen gijzeling te bepalen dat verbonden is aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, zoals voorgeschreven in artikel 36f, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 6:4:20 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De verdachte heeft het beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.