ECLI:NL:GHSHE:2023:2353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
20-002212-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2005, was beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, in dit geval de heer [slachtoffer]. Het incident vond plaats op 21 augustus 2021 in Klundert, waar de verdachte samen met medeverdachten de aangever heeft mishandeld. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en een veroordeling tot een taakstraf van 24 uren, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte, samen met anderen, de aangever heeft geslagen en geschopt, en sprak de verdachte niet vrij van de tenlastelegging. De verdediging had gepleit voor integrale vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor een deel van de schade. Het hof overwoog dat de verdachte een positieve ontwikkeling had doorgemaakt en dat een onvoorwaardelijke werkstraf passend was.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002212-22
Uitspraak : 12 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-083996-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen vervangende jeugddetentie. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de vordering geheel en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedings-maatregel. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het al dan niet toewijzen van de schadepost ‘broek’.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en verzocht de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2021 te Klundert, gemeente Moerdijk, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten aan de Van Polanenpark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten de heer [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
 te slaan en/of stompen tegen de neus en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam, en/of
 te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2021 te Klundert, gemeente Moerdijk, openlijk, te weten aan de Van Polanenpark, in elk geval op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten de heer [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
 te slaan en/of te stompen tegen de neus en/of het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam, en
 te schoppen tegen het lichaam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hieronder wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2021227465, sluitingsdatum 1 november 2021, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 64 (gevolgd door 8 ongenummerde pagina’s). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 9-11, met fotobijlage op pagina’s 12-13, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
(pagina 9)
Op 21 augustus 2021 tussen 19:00 uur en 19:30 uur was ik met een vriend en twee vriendinnen bij de [plaats] in Klundert. Er kwam een groepje jongens richting ons. Toen het groepje onze richting op kwam, besloten mijn vrienden en ik om naar een andere plek te gaan. We liepen vervolgens met zijn vieren richting de Ambachtsherenweg. Toen we ter hoogte van de [adres 2] liepen, zag ik dat de groep achter ons aankwam. Op het moment dat we voorbij een steegje liepen, welke direct naast de [adres 2] gelegen is, voelde ik dat ik vanuit mijn linkerzijde werd vastgepakt door één persoon. Dit betrof: [verdachte] . Ik herkende [verdachte] meteen aan zijn gezicht, aangezien ik hem vaker had gezien. [verdachte] duwde me de steeg in en mijn vrienden zijn toen direct uit angst vertrokken. Ik had meteen het gevoel dat ze voor mij kwamen en dat ik me moest gaan voorbereiden op klappen. In het steegje vertelde [verdachte] mij dat ik foute dingen over zijn familie gezegd zou hebben.
(pagina 10)
[verdachte] nam direct een gevechtshouding aan en begon met beide vuisten op mij
in te slaan, in de richting van mijn hoofd en torso. Deze klappen wist ik te ontwijken met de door mij aangenomen gevechtshouding. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben mij afwisselend geslagen met beide vuisten en geschopt.
Ik heb me tijdens de mishandeling continue staande weten te houden. Toen ik een schop wist te ontwijken van [verdachte] met mijn linkerarm, boog ik iets voorover. Op dat moment sloeg [medeverdachte 2] mij vol op mijn neus met zijn rechter vuist. Ik voelde tijdens de klap op mijn neus dat mijn neus brak en direct hevig begon te bloeden. Daarna kreeg ik nog twee klappen tegen mijn hoofd, maar ik weet niet meer van wie.
Op het moment dat ik dacht dat ik veilig weg kon, ben ik weggerend. Thuis voelde ik een drukkend gevoel in mijn hoofd, hevige pijn in mijn neus en werd ik duizelig. De ambulance is toen ter plaatse gekomen. Ik ben vervolgens door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis werden de volgende verwondingen geconstateerd: gebroken neus, hersenschudding, schaafwond op linker onderarm (…) en bult op achterhoofd.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde dossierpagina’s 16-21, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige] :
(pagina 16)
V = Vraag verbalisant(en)
A = Antwoord getuige
O = Opmerking verbalisant(en)
O: Jij zou een filmpje op iemand zijn telefoon gezien hebben waar de openlijke geweldpleging op te zien was.
V: Wat was er te zien op het filmpje?
A: Ik heb gezien dat het drie tegen één was. Eerst sloeg een jongen hem (
het hof begrijpt telkens dat met ‘hem’ wordt bedoeld: [slachtoffer]) en die ging toen naar achter en toen sloeg een andere jongen hem en die ging naar achter en toen sloeg een derde persoon hem. Toen zag ik dat [slachtoffer] zich wilde verdedigen en op het moment dat hij dit deed sloeg iemand hem op zijn neus. Ik zag dat [slachtoffer] naar zijn neus greep en ik zag dat er heel veel bloed uit kwam.
(pagina 17)
V: Wie werd er geslagen?
A: [slachtoffer] .
V: Wat deed [medeverdachte 2] ?
A: Hij sloeg hem (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) echt vol op zijn neus. (…) Ik zag dat hij zijn linkerarm naar achterhaalde, zijn linkerhand balde tot een vuist en dat hij hem, [slachtoffer] , hiermee op zijn neus raakte. Ik zag dat [slachtoffer] met zijn rechterhand naar zijn neus greep en er kwam gelijk veel bloed uit zijn neus.
3.
Het proces-verbaal van verhoor minderjarig verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 40-50, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] :
V = Vraag verbalisant(en)
A = Antwoord verdachte
(pagina 44)
V: Wat kun je verklaren over de openlijke geweldpleging van 21 augustus 2021?
A: Ik werd gebeld door [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte]), hij vroeg of ik snel naar hem toe wilde komen. Wij stonden daar toen met zijn drieën. [verdachte] nam mij toen mee naar het steegje. [verdachte] en [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) stonden toen hoofd aan hoofd. Ik zag toen dat er geslagen werd. Ik heb hem (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) vervolgens op zijn kaak of schouder geslagen.
(pagina 45)
V: Wie waren er allemaal aanwezig tijdens deze openlijke geweldpleging?
A: Ik weet alleen [verdachte] .
V: En die andere jongen die er tussendoor kwam rennen?
A: Die ken ik niet.
V: Heb je die weleens gezien?
A: Ja, ik heb die jongen weleens gezien, (…) hij gaf een klap aan [slachtoffer] .
O: [slachtoffer] verklaart dat hij geslagen is door jou.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Dat is waar. (…) Ik heb hem geslagen op zijn kaak of schouder. (…) Ik gaf hem een harde duw met mijn vuist.
V: Wie hebben [slachtoffer] allemaal geslagen?
A: [verdachte] weet ik alleen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor minderjarig verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 55-62, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
V = Vraag verbalisant(en)
A = Antwoord verdachte
(pagina 58)
V: Wat kun je verklaren over de openlijke geweldpleging van 21 augustus 2021?
A: Ik zat met [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) en (…) er kwamen toen twee andere jongens: [getuige] (
het hof begrijpt: [getuige]) en [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer]). Er ontstond een gevecht. Dit gebeurde in een steegje, in Klundert, ik denk rond 19.00 uur.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het tenlastegelegd bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte alleen (uit zelfverdediging) een duw aan [slachtoffer] heeft gegeven – hetgeen niet is tenlastegelegd – en dat hij daarna is vertrokken. Bij de daaropvolgende openlijke geweldpleging heeft de verdachte geen betrokkenheid gehad. De verklaring van de verdachte vindt, aldus de verdediging, steun in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] , zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris. Aldaar heeft [medeverdachte 1] immers verklaard dat de verdachte alleen heeft geduwd en niet heeft geslagen.
Het hof stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem/haar te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft, kort gezegd, verklaard dat hij de aangever in het desbetreffende steegje in Klundert een duw heeft gegeven en dat hij direct daarna is vertrokken, zodat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij het daaropvolgende jegens de aangever gepleegde geweld. Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, nu daarvoor in het dossier geen enkel aanknopingspunt is te vinden. Ook uit de op 15 maart 2023 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] volgt die door de verdachte voorgestelde gang van zaken, waarbij er als het ware een cesuur gemaakt moet worden tussen de opeenvolgende gebeurtenissen, niet.
Daarentegen acht het hof de verklaring van de aangever dat hij door de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is geslagen wel betrouwbaar. Zijn verklaring vindt immers bevestiging in de verklaring van de getuige [getuige] , die het incident op een filmpje heeft gezien, en in de bij de politie afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Het hof hecht geloof aan deze eerste, relatief kort na het incident, afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] . Zijn andersluidende verklaring tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 15 maart 2023 – ruim anderhalf jaar na dato – schuift het hof als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het op de aangever uitgeoefende openlijk geweld. Hij heeft de aangever, na hem de steeg in geduwd te hebben, in elk geval geslagen en hij heeft zich, tijdens het door de twee medeverdachten gepleegde geweld, niet gedistantieerd. Van het door de verdachte gestelde weglopen is immers niet gebleken. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het hof merkt daarbij nog op dat uit de betrouwbaar geachte verklaring van de aangever volgt dat hij tijdens de openlijke geweldpleging niet alleen is geslagen, maar tevens is geschopt. Het hof heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen en acht – anders dan de kinderrechter – ook dat onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door – samen met anderen – de aangever te slaan en te schoppen. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en als
first offenderdient te worden beschouwd. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep. In dat kader heeft de verdachte verklaard dat hij bezig is met zijn BBL-opleiding Metaal en Techniek, dat hij momenteel bij een pijpleidingsbedrijf werkt en dat hij daar na zijn afstuderen ook fulltime kan blijven werken, dat hij afstand heeft genomen van zijn oude vrienden en dat hij nu veel tijd spendeert met zijn vriendin.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 mei 2023. Ook daaruit volgt dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Door de Raad wordt, vanuit pedagogisch oogpunt, oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf geadviseerd.
Ten slotte heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht’ (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Volgens deze oriëntatiepunten geldt voor het plegen van openlijk geweld tegen personen – voor jeugdigen – als uitgangspunt een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 40 uren (dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie). Gelet hierop als ook op de gevolgen die het bewezenverklaarde handelen voor de aangever heeft gehad, ziet het hof – anders dan de kinderrechter en de advocaat-generaal – geen aanleiding om van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken. Het hof acht derhalve een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, passend en geboden. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een werkstraf van 24 uren, zoals in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat daarin de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 1.401,39. Dit bedrag bestaat uit € 401,39 aan materiële schade (onderverdeeld in 6 posten) en € 1.000,00 aan immateriële schade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een totaalbedrag van € 313,80 hoofdelijk toegewezen, waarvan € 113,80 aan materiële schade en € 200,00 aan immateriële schade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 313,80. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Materiële schade
Door de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van, kort gezegd, de navolgende materiële schadeposten:
een bedrag van € 77,92 aan reiskosten voor ziekenhuisbezoek;
een bedrag van € 24,15 aan parkeerkosten bij het ziekenhuis;
een bedrag van € 50,99 voor het vervangen van een beschadigde glucosemeter;
een bedrag van € 138,33 voor het vervangen van zoekgeraakte Apple AirPods;
een bedrag van € 50,00 voor een onherstelbaar beschadigde trui;
een bedrag van € 60,00 voor een onherstelbaar beschadigde spijkerbroek.
De schadeposten 1 tot en met 5 zijn naar het oordeel van het hof voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en zijn door de verdediging bovendien niet inhoudelijk betwist. Het hof acht deze schade – in totaal een bedrag van € 341,39 – derhalve geheel toewijsbaar. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, maar met de kinderrechter, van oordeel dat deze schade gelijk over de verdachte en de twee medeverdachten dient te worden verdeeld. De verdachte is aansprakelijk voor een derde deel van de totaal toewijsbare schade, te weten een bedrag van (afgerond) € 113,80. Gelet hierop zal het hof, anders dan de kinderrechter, de schade niet hoofdelijk toewijzen.
Schadepost 6 ziet op de kosten van een onherstelbaar beschadigde spijkerbroek. Het hof is, met de kinderrechter, de verdediging en (met het subsidiaire standpunt van) de advocaat-generaal, van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte(n) onder meer een hersenschudding en een neusfractuur opgelopen. De neus van de benadeelde partij is operatief, onder volledige narcose, rechtgezet in het ziekenhuis. Behalve pijn aan zijn neus, heeft de benadeelde partij ten gevolge van het geweld ook last gehad van continu aanwezige hoofdpijn en een stekende pijn aan de knokkels en ribben. De pijn in de neus, hoofd, knokkels en ribben hinderden de benadeelde partij bij de dagelijkse handelingen, zoals aan- en uitkleden, douchen en slapen, en maakten dat het bijwonen van de kennismakingsdag op school en werken (alsmede contractverlenging) niet mogelijk waren.
Voorts heeft de benadeelde partij na het incident last van slapeloosheid gehad. Ook is sprake van angstklachten: nog altijd voelt de benadeelde partij zich onveilig op straat. De benadeelde partij is wantrouwender en daardoor ook terughoudender naar onbekende mensen toe.
Het hof is van oordeel dat voornoemde gevolgen onmiskenbaar aanleiding kunnen zijn om ter genoegdoening een bedrag aan immateriële schade toe te kennen. Het hof zal de omvang van de door de verdachte veroorzaakte immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op een bedrag van € 200,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard van het lichamelijke en geestelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. Bijgevolg zal het meer gevorderde aan immateriële schade worden afgewezen.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 313,80. Dit bedrag valt uiteen in € 113,80 aan materiële schade en € 200,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd totaalbedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld en met vermeerdering van de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Het hof gaat daarbij, zowel ten aanzien van de materiële als de immateriële schade, uit van de pleegdatum: 21 augustus 2021.
De benadeelde partij kan in het overige deel van de vordering, voor zover ziende op de materiële schade, niet worden ontvangen en kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De meer gevorderde immateriële schade wordt afgewezen.
Proceskosten
De verdachte zal worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 313,80. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 313,80 (driehonderddertien euro en tachtig cent)bestaande uit
€ 113,80 (honderddertien euro en tachtig cent) materiële schadeen
€ 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 313,80 (driehonderddertien euro en tachtig cent)bestaande uit
€ 113,80 (honderddertien euro en tachtig cent) materiële schadeen
€ 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op 21 augustus 2021.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. H.A.T.G. Koning en mr. A.E.J. Satink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 12 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Satink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.