ECLI:NL:HR:2024:1154

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
22/04427
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van de niet-ontvankelijk verklaring van het klaagschrift inzake inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 101.730 vorderde. Dit bedrag was in beslag genomen op Schiphol op verdenking van witwassen. De rechtbank had het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend, volgens de rechtbank was de termijn van drie maanden verstreken sinds de zaak tegen de verdachte was geëindigd. De klager stelde echter dat het klaagschrift tijdig was ingediend, omdat de termijn pas begon te lopen op het moment dat het geld daadwerkelijk op de rekening van het Openbaar Ministerie was ontvangen, en niet op de datum van ondertekening van de transactie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04427 B
Datum10 september 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2022, nummer RK 22/011241, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Noord-Holland, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van de rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk is in het beklag omdat het klaagschrift niet tijdig is ingediend. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab (oud) van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de rechtbank daarom het klaagschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op de - aan artikel 552a Sv ontleende - grond dat het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een eind is gekomen.
2.2.1
Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van een geldbedrag van € 101.730 dat op 23 december 2021 onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. De rechtbank heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard en daartoe overwogen:
“Het klaagschrift is op 2 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
(...)
Namens de klager is - voor zover hier van belang en samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Op 23 december 2021 is op Schiphol onder [betrokkene 1] genoemd geldbedrag in beslag genomen op verdenking van witwassen. Deze zaak is met een transactie afgedaan waarbij [betrokkene 1] afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geld. [betrokkene 1] is niet strafrechtelijk veroordeeld en ten aanzien van het geldbedrag is geen verbeurdverklaring gevolgd. De klager is de rechtmatige eigenaar van het geldbedrag en wenst het geretourneerd te zien. Door de klager is bovendien aangetoond dat het legaal geld betreft.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het klaagschrift is naar voren gebracht dat het klaagschrift tijdig is ingediend. De termijn is pas gaan lopen op het moment dat het geld in verband met de transactie op de betreffende rekening van het Openbaar Ministerie is ontvangen; niet de datum van ondertekening van de transactie is leidend nu algemeen bekend is dat het een paar dagen duurt voordat geld op een rekening staat. Bovendien noemt de wet twee termijnen; een termijn van drie maanden en van twee jaren. De tweejaarstermijn is in ieder geval niet geschonden. Het standpunt is hoe dan ook dat het klaagschrift tijdig is ingediend.
(...)
Ontvankelijkheid van het klaagschrift
Alvorens de rechtbank toe kan komen aan de inhoudelijke beoordeling van het ingediende klaagschrift, dient de vraag te worden beantwoord, of de klager daarin kan worden ontvangen. In dat kader is meer specifiek van belang, of en wanneer een daad van vervolging is ingesteld.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken is - voor zover hier van belang - het volgende gebleken. Op 23 december 2021 is [betrokkene 1] op Schiphol aangehouden wegens de verdenking van witwassen. Nadat hij op 23 december 2021 in verzekering is gesteld, heeft de rechter-commissaris op 24 december 2021 de bewaring bevolen. Vervolgens heeft de rechtbank de gevangenhouding voor een termijn van 90 dagen bevolen.
(...)
Met het bevelen van de bewaring en aansluitend de gevangenhouding van [betrokkene 1], is de rechtbank van oordeel dat een daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat op de voet van artikel 552a, derde lid, Sv het klaagschrift moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat de transactieovereenkomst tussen [betrokkene 1] en het Openbaar Ministerie op 31 januari 2022 is ondertekend. Op dat moment werd aan de gestelde voorwaarden voldaan en is [betrokkene 1] ook in vrijheid gesteld. Het recht van de Staat om hem verder te vervolgen is naar het oordeel van de rechtbank op die datum komen te vervallen. Dat betekent dat op 31 januari 2022 aan de vervolgde zaak een einde is gekomen en de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 552a, derde lid Sv, op 1 mei 2022 is geëindigd. Het op 2 mei 2022 ontvangen klaagschrift is derhalve te laat ingediend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag en dat aan een inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift niet kan worden toegekomen.”
2.2.2
Bij de stukken bevindt zich het in de beschikking van de rechtbank bedoelde schriftelijke standpunt van het openbaar ministerie. Dit stuk houdt onder meer in:
“Op donderdag 23 december 2021 kwam [betrokkene 1] aan op Schiphol vanuit Zwitserland. Tijdens de douanecontrole troffen de douanemedewerkers in de jas en rugtas van [betrokkene 1] diverse enveloppen aan met bankbiljetten. Na telling bleek [betrokkene 1] in het bezit te zijn van € 100.520,00 en 1.250,00 Zwitserse Franken (hierna gezamenlijk: “het geldbedrag”).
(...)
De officier van justitie heeft op 26 januari 2022 [betrokkene 1] een transactie in de zin van artikel 74 Sr aangeboden. [betrokkene 1] diende (1) afstand te doen van het geldbedrag en (2) de Staat € 10.000,00 te betalen, waarna het recht van de Staat om [betrokkene 1] in deze zaak te vervolgen zou komen te vervallen. [betrokkene 1] heeft op 31 januari 2022 de transactieovereenkomst ondertekend. [betrokkene 1] heeft daarnaast op 31 januari 2022 een afstandsverklaring ondertekend, waarin hij verklaarde dat het geldbedrag aan hem toebehoorde en hij daar onherroepelijk afstand van doet. Vervolgens heeft [betrokkene 1] het verschuldigde geldbedrag betaald aan de Staat. De Staat heeft het bedrag van € 10.000,00 op 31 januari 2022 ontvangen. Na de betaling van het geldbedrag had [betrokkene 1] aan zijn verplichtingen voldaan en kwam het recht van de Staat [betrokkene 1] verder te vervolgen te vervallen.”
2.3
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 74 lid 1 en lid 2, aanhef en onder b, c en d, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
(...)
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
c. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
d. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.”
- Artikel 552a leden 1 en 3 Sv:
“1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.
3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
- Artikel 552ab leden 1 en 2 (oud) Sv zoals dat luidde tot de inwerkingtreding op 1 februari 2008 (Stb. 2008, 4) van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330:
“1. De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder b, c of d, van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2. Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.”
- Artikel XI Wet OM-afdoening:
“In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
2.4
De rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager opgevat als een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv. Dat oordeel is onjuist nu, mede gelet op het onder 2.2.2 weergegeven schriftelijk standpunt van het openbaar ministerie, ervan moet worden uitgegaan dat het doen van afstand van dit geldbedrag onderdeel is van een op de voet van artikel 74 Sr tussen [betrokkene 1] en de officier van justitie afgesloten transactie om strafvervolging te voorkomen. Uit artikel 552ab Sv zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening, in samenhang met de overgangsbepaling in artikel XI van die wet, volgt dat artikel 552ab Sv ook in gevallen als deze van toepassing is gebleven (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:457). Dat brengt met zich dat de rechtbank het klaagschrift had moeten opvatten als een klaagschrift in de zin van die bepaling. De termijn voor het indienen van zo’n klaagschrift is - kort gezegd - niet later dan drie maanden nadat de (gewezen) verdachte of de veroordeelde heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden van de transactie om strafvervolging te voorkomen, dan wel de klager daarmee bekend is geworden. Bij zijn oordeel over de ontvankelijkheid van het klaagschrift moet de rechter daarom ambtshalve onderzoeken of sprake is van een omstandigheid waaruit de in artikel 552ab Sv bedoelde bekendheid voortvloeit. De rechtbank heeft vastgesteld op welke datum [betrokkene 1] als verdachte aan de voorwaarden van de transactie heeft voldaan, maar de rechtbank heeft niet doen blijken te hebben onderzocht op welk moment de klager daarmee bekend is geworden. De rechtbank heeft daarom het beklag op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk verklaard.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2024.