ECLI:NL:HR:2024:1098

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
23/02705
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2023, waarin het Hof de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen heeft verminderd tot een bedrag van € 5.953. De Staatssecretaris had in eerste instantie hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die eerder had geoordeeld over de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

Tijdens de cassatieprocedure heeft de Staatssecretaris zijn principale beroep ingetrokken, waarna belanghebbende verzocht heeft om vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Staatssecretaris heeft daarop een verweerschrift ingediend en erkend dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het principale beroep in cassatie, door de intrekking ervan, niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het incidentele beroep in cassatie, dat door belanghebbende was ingesteld, is kennelijk niet gericht op het verkrijgen van een gunstiger resultaat dan de uitspraak van het Hof, en vervalt derhalve. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.500 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/02705
Datum30 augustus 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2023, nr. BK-22/00399 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/5865) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

1.1
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
1.2
De Staatssecretaris heeft nadien het principale beroep in cassatie ingetrokken.
1.3
Daarop heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep in cassatie en dit bedrag vast te stellen overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
De Staatssecretaris heeft naar aanleiding van dit verzoek een verweerschrift ingediend. Hij concludeert dat aan belanghebbende een overeenkomstig het Besluit te berekenen vergoeding toekomt van de in verband met het principale beroep in cassatie gemaakte proceskosten.

2.Het incidentele cassatieberoep

2.1
Het Hof heeft de beslissing van de Rechtbank bevestigd dat de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt verminderd tot een bedrag van € 5.953, en dat de rentebeschikking dienovereenkomstig wordt verminderd. Het principale beroep in cassatie leidt – vanwege de intrekking ervan – niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
2.2
Aangezien het incidentele beroep in cassatie niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan voortvloeit uit de uitspraak van het Hof, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep in cassatie gegrond zou zijn en tot vernietiging van de uitspraak van het Hof zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep in cassatie, gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb, vervalt.

3.Proceskosten

3.1
Wat betreft het door de Staatssecretaris ingetrokken principale beroep in cassatie zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
3.2
Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit. [2]

4.Beslissing

De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.500 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.

Voetnoten

2.Vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8.