Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2021. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van verduistering van geld door een ambtenaar, meermalen gepleegd, zoals vastgelegd in artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, J. Boksem, heeft cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), is overschreden. Dit was het gevolg van de te late indiening van de stukken door het hof. De Hoge Raad heeft daarom besloten om de opgelegde taakstraf van honderd uren te verminderen naar negentig uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 45 dagen.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van cassatieprocedures.