Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
9 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De zaak betreft een betrokkene die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarin een bedrag van € 48.113 aan wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld. Het hof had geoordeeld dat dit voordeel pondsgewijs verdeeld moest worden over de betrokkene en zijn mededader, maar had in de uitspraak verzuimd dit daadwerkelijk te doen. De Hoge Raad constateerde dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag het totale wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend aan de betrokkene had toegerekend, terwijl het hof had willen oordelen dat de verdeling pondsgewijs diende te geschieden.
De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen tot € 24.056 en de betalingsverplichting aan de Staat te verlagen tot € 20.570. Tevens werd opgemerkt dat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep aanleiding gaf tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad benadrukte dat een kennelijke misslag als deze zich leent voor herstel door het hof zelf, en dat dit de voorkeur verdient voor een snelle en duidelijke oplossing. De uitspraak van het hof werd vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting.