ECLI:NL:HR:2024:1

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
22/00155
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De zaak betreft een betrokkene die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarin een bedrag van € 48.113 aan wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld. Het hof had geoordeeld dat dit voordeel pondsgewijs verdeeld moest worden over de betrokkene en zijn mededader, maar had in de uitspraak verzuimd dit daadwerkelijk te doen. De Hoge Raad constateerde dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag het totale wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend aan de betrokkene had toegerekend, terwijl het hof had willen oordelen dat de verdeling pondsgewijs diende te geschieden.

De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen tot € 24.056 en de betalingsverplichting aan de Staat te verlagen tot € 20.570. Tevens werd opgemerkt dat de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep aanleiding gaf tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad benadrukte dat een kennelijke misslag als deze zich leent voor herstel door het hof zelf, en dat dit de voorkeur verdient voor een snelle en duidelijke oplossing. De uitspraak van het hof werd vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00155 P
Datum9 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2022, nummer 23-001033-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het aan de staat te betalen bedrag, tot halvering en verdere vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel niet pondspondsgewijs heeft verdeeld over de betrokkene en zijn mededader, zoals het hof volgens zijn overwegingen wilde doen.
2.2.1
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
“Grondslag van de ontneming en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Het standpunt dat de veroordeelde in zijn geheel geen voordeel heeft gehad uit de hennepkwekerij dan wel dat hij slechts 25% van de opbrengst zou hebben ontvangen, acht het hof niet geloofwaardig. (...) Gelet op onder meer de periode dat de veroordeelde in detentie heeft verbleven, acht het hof het wel aannemelijk dat ten minste één ander persoon betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en dat niet de gehele opbrengst van de hennepkwekerij aan de veroordeelde is toegekomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd gaat het hof uit van één mededader. Bij gebrek aan concrete andersluidende aanknopingspunten gaat het hof uit van een pondspondsgewijze verdeling. Om die reden zal het hof 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de kwekerij aan de veroordeelde toerekenen.
(...)
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte 1 bedraagt € 6.275,04 (€ 6.886.44 - € 611,40).
(...)
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte 2 bedraagt € 17.781,81 (€ 19.423,67 - € 1.641,86).
(...)
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst voor de twee kweekruimtes gezamenlijk wordt geschat op € 24.056,85. Voor twee oogsten wordt het voordeel dus geschat op (afgerond) € 48.113,00 (€ 24.056,85 x 2).
Verplichting tot betaling aan de Staat
Het vonnis in de ontnemingszaak is gewezen op 14 maart 2019 en op 18 maart 2019 is door de verdediging hoger beroep ingesteld. Tussen het instellen van het hoger beroep en de datum waarop in deze zaak uitspraak zal worden gedaan zijn dan ook bijna twee jaren en tien maanden verlopen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is sprake van een overschrijding van bijna tien maanden in hoger beroep, met name door een forse overschrijding van de inzendtermijn. Gelet hierop zal de betalingsverplichting worden gematigd met 10%.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (afgerond) € 43.301,00.
Van andere feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan de hiervoor vastgestelde hoogte van de betalingsverplichting is niet gebleken.”
2.2.2
Verder houdt de bestreden uitspraak als beslissing van het hof onder meer in:
“Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 48.113,00 (achtenveertigduizend honderdendertien euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 43.301,00 (drieënveertigduizend driehonderdenéén euro).”
2.3.1
Volgens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over de betrokkene en zijn mededader zal worden verdeeld. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat van het totale wederrechtelijke voordeel van € 48.113 het wederrechtelijke voordeel dat de betrokkene heeft verkregen, wordt geschat op € 24.056. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag het totale wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend aan de betrokkene heeft toegerekend. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.3.2
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen tot € 24.056. Bij de vaststelling van de betalingsverplichting zal de Hoge Raad ook acht slaan op de door het hof toegepaste matiging van de betalingsverplichting met tien procent in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
2.4
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Wanneer in zo’n geval zekerheidshalve – naast het doen van het verzoek om een herstelarrest – ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep worden ingetrokken zodra het herstelarrest is gewezen.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot verdere vermindering van de betalingsverplichting.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- vermindert het bedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 24.056 bedraagt;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 20.570 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 januari 2024.