Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor belaging van haar ex-vriend door gedurende een periode van bijna negen maanden veelvuldig berichten te sturen naar hem, zijn nieuwe vriendin, zijn werkgever en een vriend. De verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof volstond met een opgave van bewijsmiddelen zonder deze voldoende te motiveren. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, aangezien de verdachte vrijspraak had bepleit. Artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, tenzij de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd was en vernietigde de uitspraak van het hof, waarbij de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een complexe juridische discussie over de toepassing van artikel 359 lid 3 Sv en de vereisten voor een voldoende gemotiveerde bewezenverklaring. De Hoge Raad benadrukte dat de bepaling niet kan worden toegepast als de verdachte of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit, ongeacht de grond waarop deze vrijspraak is bepleit. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op belaging en de vereisten voor bewijsvoering in strafzaken.