Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.Beslissing
23 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stichting Emergo en Coöperatieve Rabobank U.A., als rechtsopvolger van FGH Bank N.V. Emergo, de eiseres tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 8 februari 2022 is gewezen. Het hof had eerder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 mei 2019 bekrachtigd. Emergo stelde dat er verzuim was met betrekking tot drie verplichtingen uit een met de bank gesloten herfinancieringsovereenkomst.
De Hoge Raad heeft de klachten van Emergo over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die Emergo aan de Hoge Raad voorlegde niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep van FGH, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen verdere behandeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en Emergo veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 14.229,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien Emergo deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet. De uitspraak is gedaan door de vicepresident M.J. Kroeze en de raadsheren C.E. du Perron, K. Teuben, en openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.