In deze zaak gaat het om de zorgplicht van de bank, de openbaring van pandrechten en de beëindiging van een financiering. De appellante, Stichting Emergo, is de rechtsopvolger van [naam1] en zijn vennootschappen, die vastgoed beheerden en gefinancierd waren door de coöperatieve vereniging Rabobank U.A. (voorheen FGH Bank N.V.). Door betalingsachterstanden is de financiering overgedragen aan de afdeling bijzonder beheer van de bank. Emergo vorderde bij de rechtbank een verklaring voor recht dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld en heeft verzuimd haar zorgplicht na te komen. De rechtbank heeft de vorderingen van Emergo afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging met 32 grieven. Het hof heeft de grieven van Emergo verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de bank bevoegd was om haar pandrechten openbaar te maken, omdat Emergo niet aan haar verplichtingen voldeed. Emergo heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stellingen dat de bank misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid en dat er geen sprake was van verzuim. Het hof concludeert dat de bank haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat Emergo verantwoordelijk is voor haar eigen financiële situatie. De proceskosten worden aan Emergo opgelegd.