Uitspraak
1.Procesverloop
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
23 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging die was verleend op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verzoekster, aangeduid als betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2022. De rechtbank had de zorgmachtiging voor een periode van twee jaar verleend. Betrokkene stelde dat deze beslissing in strijd was met artikel 6:5, aanhef en onder c, van de Wvggz, omdat er niet vijf jaar aaneengesloten gedwongen zorg was verleend, zoals vereist voor de verlening van een zorgmachtiging.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van betrokkene had schriftelijk op deze conclusie gereageerd. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef.