ECLI:NL:HR:2023:937

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
21/02302
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming na veroordeling voor drugslab en oplichting met schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij een drugslab en oplichting. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 64.962, maar de advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde dat het hof ten onrechte twee bedragen van respectievelijk € 1.541 en € 1.998 niet in mindering had gebracht op deze schatting. De Hoge Raad oordeelde dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag deze bedragen had verzuimd en besloot zelf de schatting te verlagen tot € 61.423.

Daarnaast werd in de cassatiefase geconstateerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een verdere vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting. Uiteindelijk werd het te betalen bedrag vastgesteld op € 50.280.

De Hoge Raad benadrukte dat een kennelijke misslag als deze zich leent voor herstel door het hof zelf, wat de voorkeur verdient voor een snelle en duidelijke oplossing. De uitspraak van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de procedure en de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02302 P
Datum20 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 mei 2021, nummer 20-003151-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de schatting door het hof van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 64.962.
2.2
Gelet op de redenen die in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 en 5 zijn genoemd, moet ervan worden uitgegaan dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verzuimd bedragen van € 1.541 en € 1.998 in mindering te brengen. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.3
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen tot € 61.423. Bij de vaststelling van de betalingsverplichting zal de Hoge Raad ook acht slaan op de door het hof toegepaste matiging van de betalingsverplichting met 10% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
2.4
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Wanneer in zo’n geval zekerheidshalve – naast het doen van het verzoek om een herstelarrest – ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep worden ingetrokken zodra het herstelarrest is gewezen.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot verdere vermindering van de betalingsverplichting.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- vermindert het bedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 61.423 bedraagt;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 50.280 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 juni 2023.