Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, hebben de eisers, bestaande uit drie partijen waaronder twee B.V.'s en een natuurlijk persoon, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest, dat op 3 mei 2022 is gewezen, betreft een geschil over de toewijzing van schadevergoeding in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2020 en eerdere arresten van het hof van 1 juni 2021 en 3 mei 2022.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 9.315,--.
Dit arrest is uitgesproken op 16 juni 2023 door de raadsheren van de Hoge Raad, met C.H. Sieburgh als voorzitter. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de wettelijke handelsrente en de verantwoordelijkheden van bestuurders in internationale contexten, gezien de betrokkenheid van een Finse onderneming in de zaak.