Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 januari 2023.
Hoge Raad
Op 10 januari 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/02071, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte. De zaak betreft een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2021, nummer 21-003951-17. De verdachte, geboren in 1978, heeft geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten zijn geformuleerd door zijn advocaat. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Volgens de wet is er een termijn waarbinnen een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kan de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de procedurele vereisten voor het indienen van cassatiemiddelen regelt.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 januari 2023 besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.