Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de feiten en het procesverloop zijn uiteengezet.
De kern van de zaak betreft de verdeling van de alimentatie en de draagplicht van beide partijen in het licht van een belastingschuld die de man had uit hoofde van zijn eenmanszaak. De vrouw had klachten ingediend over het oordeel van het hof dat er geen reden was om een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat partijen gelijkelijk draagplichtig zijn, ondanks de belastingschuld van de man. Daarnaast was er onvrede over het oordeel dat de man, nu hij moest aflossen op zijn schuld, geen draagkracht meer had.
De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de vrouw dan ook verworpen.