Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe overwogen:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Op 30 december 2019 heeft de toenmalige raadsvrouw van verdachte per e-mailbericht de strafgriffie van de rechtbank Overijssel verzocht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis waarvan beroep.
Het hof stelt vast dat het op 30 december 2019 ingekomen e-mailbericht kennelijk bedoeld was als bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het e-mailbericht - en daarmee de kennelijk als bijzondere volmacht bedoelde verklaring - was (in het geheel) niet ondertekend. Het e-mailbericht bevatte ook geen verwijzing naar een bijlage met een afzonderlijke ondertekende volmacht.
De vraag voor het hof is of de handtekening van de raadsvrouw (dan wel een daarmee gelijk te stellen persoon) in die zin een constitutief vereiste is dat het ontbreken daarvan leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant in het rechtsmiddel dat deze kennelijk, zoals uit andere omstandigheden kan worden afgeleid, heeft willen instellen.
Naar het oordeel van het hof dient te worden vooropgesteld dat een handtekening strekt tot waarborging van de authenticiteit van een (proces)stuk, in het bijzonder in verband met de herkomst.
Het hof leidt uit de rechtspraak van de Hoge Raad af dat:
- een (kaal/niet-ondertekend) e-mailbericht niet is aan te merken als een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450, derde lid, Sv;
- een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde (en daarmee binnen de appeltermijn ingekomen) brief, die voldoet aan de eisen gesteld in HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810 en naar een voor het instellen van rechtsmiddelen aangewezen e-mailadres is gestuurd, wel geldt als bijzondere volmacht; - indien de schriftelijke volmacht van de advocaat niet door deze zelf maar door een ander, zoals de secretaresse van de raadsman, is ondertekend, het verzuim van de raadsman zelf te ondertekenen voor gedekt kan worden gehouden ingeval verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigd raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en deze aldaar - zo nodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de niet door de advocaat zelf ondertekende volmacht de wens van verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.
In dit geval is echter in het geheel geen sprake van een handtekening.
Het hof is van oordeel dat andere omstandigheden - zoals de gegevens in de ‘footer’ van een e-mailbericht - niet kunnen worden gelijk gesteld met een handtekening. Er bestaat geen duidelijkheid over de vraag aan welke eisen dergelijke andere omstandigheden zouden moeten voldoen. Om dezelfde reden kan het verzuim niet voor gedekt worden gehouden.
Verder biedt artikel 450, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering wel (is waar) de mogelijkheid om een volmacht per elektronische voorziening over te dragen maar uit het Besluit digitale stukken Strafvordering blijkt de grote waarde die wordt gehecht aan de authenticiteit van (digitale) processtukken. In artikel 5 en 6 van dat besluit zijn immers zeer strikte eisen gesteld aan de elektronische voorziening en de elektronische handtekening.
Acceptatie van een niet op een of andere wijze ondertekend e-mailbericht als (geldige) volmacht zou voornoemde elektronische voorziening overbodig maken.
Het hof is voorts van oordeel dat er geen sprake is van een geval waarin de griffie van het gerecht de raadsvrouw erover diende te informeren dat een handtekening ontbrak. Daarbij is van belang dat de raadsvrouw niet ter griffie is verschenen om het rechtsmiddel in te stellen.
Ten slotte ziet het hof zich voor de vraag gesteld of met de eis van een handtekening dan wel met het niet gedekt houden van het verzuim van een handtekening door andere omstandigheden sprake is van onnodig formalisme, waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde rechten. Het hof is van oordeel dat daarvan geen sprake is. De authenticiteit van processtukken hangt direct samen met het belang van rechtszekerheid. Dat belang zet het hof af tegen de eenvoudige mogelijkheid om met behulp van een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en ondertekende volmacht hoger beroep in te stellen. Van schending van verdachtes recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM is dan ook geen sprake.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat (geldig) hoger beroep is ingesteld. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.”